Geschiedschrijving, archieven
en vernietiging
A. H. Huussenjr
Op 9 oktober 1991 vond in het Rijksarchief in Noord-Brabant de officië
le presentatie plaats van de inventaris van de archieven van de Algemene
Reclasseringsvereniging en haar voorgangers, 1823-1986. Bij die gelegen
heid sprak prof. dr A. H. Huussen, hoogleraar geschiedenis na de mid
deleeuwen aan de Rijksuniversiteit te Groningen, en onder andere lid
van de Rijkscommissie voor de Archieven. Hij nam de gelegenheid te
baat om een bijdrage te leveren aan de discussie over de normen voor de
selectie en vernietiging van archieven, zoals die nu met name vanuit de
Centrale Directie van de Rijksarchiefdienst wordt gevoerd.
De crisis, waarin de welvaartsstaat verkeert,
dwingt ons allen de blik even op het verleden te
richten. De verzorgingsstaat is blijkbaar geen
eindstation in een rechtlijnig progressief ontwik
kelingsproces - net zo min als de staat die is geba
seerd op de dictatuur van het proletariaat. De
veelheid van factoren waaraan het stagneren van
die ideale samenleving kan worden geweten, is zo
groot en de variabelen zijn inderdaad zo divers,
dat monocausale verklaringen bij voorbaat ontoe
reikend zijn. Ook al voelen de moderne mensen
zich vaak geïsoleerd, als op individuele eilandjes
toevend, nadere beschouwing leert dat de sociale
configuraties waarin wij leven uiterst complex
zijn, en dat de ketens van afhankelijkheidsrelaties
waarin wij in de samenleving tot elkaar staan, zeer
lang zijn geworden. In de westerse maatschappij
en verkeren maar weinigen nog in kleine face to
face gemeenschappen; de meesten maken deel uit
van ingewikkelde netwerken, waarvan de ver
vlechtingen ver reiken, zowel in geografisch op
zicht over grote afstanden als in sociaal opzicht
ver in de instituties.1
Het kan de taak van de geschiedschrijver niet
zijn de plaats van de politicus in te nemen. Dat
zou ten eerste strijdig zijn met de canon die voor
het forum der vakgenoten in de historische we
tenschap geldt, namelijk dat er in de westerse tra
ditie niet één historisch beeld met absolute waar
heidspretentie erkend wordt, maar dat er meerde
re opinies en methoden aanvaardbaar zijn. Ja, die
diversiteit is zelfs nodig om de discussie der vak
genoten levend te houden, een discussie zonder
welke immers geen schijn van kritische vooruit
gang mogelijk zou zijn. Ten tweede is het onge
past dat de historicus de beleidsmaker van zijn
stoel verdringt, omdat men in een pluriform, de
mocratisch staatsbestel nu eenmaal op een andere
manier historisch specialist dan bestuurder of
volksvertegenwoordiger wordt. Een burgemeester
spreekt men niet op zijn historische vakmanschap
aan, en een wijsgeer niet op zijn Eerste-Kamer-
lidmaatschap.
De geschiedschrijver kan, en behoort niet an
ders te doen dan alle belangstellende lezers in
terpretaties van het verleden aan te bieden die
voldoen aan fundamentele eisen van kritisch vak
manschap. In die zin vereist wetenschapsbeoefe
ning een open opstelling, welke van de beoefenaar
vergt dat hij zijn beweringen en interpretaties
[304]
controleerbaar presenteert. Machtswoorden zijn
hier uit den boze. Het wordt aan de mondige le
zer, de gedistancieerde amateur of de gedreven po
liticus overgelaten zelf zijn lessen te leren of con
clusies te trekken.
Het ideaal van 'herschreven historie' is allicht
niet: overgeschreven geschiedenis. De samenhang
der feiten kan al door een ander perspectief gewij
zigd worden. Maar ook nieuwe bronnen kunnen
een oud beeld grondig herzien. Daarvoor behoe
ven we niet op paradepaardjes als de Dode-
Zeerollen of nieuw ontdekte Assyrische konings
administraties of Egyptische inscripties te wijzen.
Ook voor recenter eeuwen is de geschiedschrij
ving afhankelijk van niet opdrogende bronnen. Er
zijn historici, gerenommeerde zelfs, die zelden of
nooit een archiefbewaarplaats bezoeken. Zij stel
len zich tevreden met gedrukt materiaal, soms ge
lardeerd met wat brieven bewaard in de hand
schriftencollectie van de plaatselijke universiteits
bibliotheek. Dergelijk eenzijdig bronnengebruik
is echter eerder uitzondering dan regel in het mo
derne historische métier.
Er zijn tijden geweest, nog niet zo lang geleden
en niet zo ver hier vandaan, waarin men lid van
de heersende elite moest zijn, of speciaal aange
steld geschiedschrijver van stad of land, om over
heidsarchieven te mogen raadplegen: de arcana
van de besluitvorming moesten maar liever ge
heim blijven voor de gewone mensen die toch niet
wisten wat goed voor hen was. De openstelling
en openlegging van de overheidsarchieven is een
onlosmakelijk begeleidend verschijnsel van de
negentiende-eeuwse ontwikkeling naar meer po
litieke democratie, mondigheid en inspraak van
de staatsburger. De rechtsstaat vereist brede con
troleerbaarheid van het overheidshandelen; dat
wil zeggen: controleerbaar dient het te allen tijde
te zijn - niet slechts voor rapporten van de Alge
mene Rekenkamer of voor parlementaire enquê
tecommissies. Deze ontwikkeling wordt alleen
maar versterkt en gemarkeerd door recente wetten
op de openbaarheid van het bestuur, op het recht
van informatie voor de burger en op verkorting
van de overbrengingstermijn der overheidsarchie
ven.
Maar er is méér dan een archiefvormende over
heid. Particulier initiatief - kerken, bedrijfsleven,
verenigingen - spelen, al dan niet gesubsidieerd,
in onze samenleving een grote rol. Het bloeiende
verenigingsleven is het gevolg van een constitutio
neel gewaarborgd recht. Het is als het ware het
zout in onze pap. Belangrijke zorgtaken die meer
totalitair gerichte maatschappijen aan de staat
overlaten - bij voorbeeld in Zweden, waar dit in
middels ook niet meer als een onverdeeld succes
wordt beschouwd -, belangrijke zorgtaken wor
den in de Nederlandse samenleving aan het initia
tief der burgers overgelaten. Zorg voor armen,
weduwen, wezen, krankzinnigen, zieken en inva
liden, valt niet uit de aard der zaak toe aan een
staatsbureaucratie. Integendeel. Sinds het midden
van de achttiende eeuw zijn het juist vrijwillige
genootschappen van contribuerende burgers die,
naast de kerken, gezamenlijk sociale zorgtaken op
zich nemen. Men dacht zo de wereld effectiever te
kunnen verbeteren, naast hetgeen daaraan door
anderen op traditionele manier al werd gedaan,
bij voorbeeld door de regenten der oude fundaties
voor wezen en ouden van dagen.2
Archiefstukken worden door instanties gevormd
in het kader van de voorbereiding en de uitvoe
ring van hun taken. Zij zijn een begeleidend ver
schijnsel van besluitvormingsprocessen. Een deel
van die archiefstukken is binnen de archiefvor
mende instanties tijdelijk nodig ter adstructie en
bewijs van de besluiten en voor de uitvoering
daarvan. Naderhand kunnen zij nodig zijn om de
burger te tonen wat zijn rechten zijn. Van vrijwel
elk archiefstuk komt vroeger of later het moment
waarop het geen praktisch juridisch of bestuurlijk
nut meer heeft. Maar wat heet? We hebben zo
straks al geconstateerd dat in ons type samenle
ving, een rechtsstaat, de openheid van het over
heidsbestuur een bij de wet vastgelegde plicht is.
Dat moeten we dus ook als een belangrijk element
van 'praktisch nut' erkennen. Naast de primaire
waarde van archiefstukken, bestaat er ook een se
cundaire waarde van archiefstukken. Die tweede
ling moet men dus niet hiërarchisch opvatten: ze
is puur chronologisch.-5
Er is echter een verschil tussen beide in die zin,
dat niet volgehouden kan worden - en geen ver
standig mens doet dat meer - dat alle typen ar
chiefstukken voor blijvende bewaring (na orde-
[305]