bestuurslaag tussen de gemeenten en de departe
menten, die enkele jaren na de bevrijding van de
Fransen is verdwenen - weerspiegelen de interme
diaire functie van de onderprefect: de meeste con
tacten tussen prefect en gemeenten verliepen ad
ministratief via deze opvolger van de kwartiers-
drost. Van eigen beleid of initiatief was uiteraard
geen sprake. Evenals elders bevat ook dit archief
veel informatie op lokaal niveau betreffende een
schier oneindige variëteit aan onderwerpen waar
in het bestuur over de zeven Hollandse departe
menten in Amsterdam ten dienste van het volks
heil was geïnteresseerd. Omdat het archief van de
prefect nog niet is geïnventariseerd, valt echter
niet na te gaan of hierin over dezelfde zaken wel
licht meer cq over meer gemeenten gegevens be
waard gebleven zijn. Uit de beschrijvingen is bo
vendien niet altijd even duidelijk te destilleren
welke gegevens in bepaalde inventarisnummers
verwacht mogen worden. Een éénduidige be
schrijving van antwoorden op circulaires zou aan
bevelenswaardig zijn geweest. Een uitgave als on
derdeel van het conglomeraat van archieven uit de
Franse tijd had op dit punt de bezoeker kunnen
helpen en had bovendien kunnen voorkomen dat
institutionele informatie zowel verspreid als dub
bel in verschillende inventarissen zal zijn te vin
den. De onderzoeker boft echter met het feit dat
de inventarisator ook bij de ingekomen stukken
de oude orde heeft gerespecteerd. De stukken wa
ren onderwerps-/zaaksgewijs geordend en daar
door vormt de inventaris een directe toegang tot
de inhoud van deze stukken zonder tussenkomst
van eigentijdse nadere toegangen. De inventaris
maakt op een aantal punten (taalgebruik, termi
nologie, de archivistische paragrafen in de inlei
ding en het ontbreken van een index) een enigs
zins onbevredigende indruk. Gevolg van haast
werk?
...AP...
J.W.T.M. BEEKHUIS-SNÏEDERS m.m.V. H. PER-
TON, Nadere toegang op de protocollen van de Pro
vinciale Synode van Drenthe (1622-1809). Rijksar-
chiefin Drenthe, Assen, 1990.
De inventaris van de provinciale synode van
Drenthe over de periode 1598 tot 1815 telt op
3 bladzijden 26 inventarisnummers. Voor een 'na
dere toegang' op de inventarisnummers 1-4, de ac
ta, waren maar liefst 491 bladzijden druks nodig.
En zo hoort het ook. Gezegend de archiefdienst
die de papierstroom zo beheerst dat voldaan kan
worden aan de werkelijke behoefte van de onder
zoekers.
Met Groningen werd Drenthe pas in 1594 in het
gareel van de Republiek gedwongen. Aanvanke
lijk stonden de nieuwe Drentse classes nog onder
voogdij van de synode van Groningen, vanaf 1620
was men geëmancipeerd en in 1638 werd een eigen
Drentse kerkorde van kracht. De drie Drentse
classes (Emmen, Meppel en Rolde) waren elk met
drie predikanten in de synode vertegenwoordigd,
daarnaast waren de door de synode aangestelde
classicale visitatoren aanwezig en tenslotte gaf de
wereldlijke overheid acte de présence. Men kwam
lang niet ieder jaar bijeen; zo waren er tussen 1697
en 1721 geen synodale vergaderingen. De onder
werpen waarover volgens een min of meer vaste
agenda werd beraadslaagd, betroffen doorgaans
kwesties die binnen de 'mindere vergadering' van
de classis niet konden worden opgelost. Expliciete
bevoegdheden bezat de synode niet, of het moest
het afzettingsrecht van predikanten zijn.
De nadere toegang bevat uitgebreide analyses -
zo uitgebreid dat de term repertorium blijkbaar te
beperkt werd geacht - van alle behandelde punten,
inclusief die welke naar aanleiding van de classica
le visitatierapporten naar voren kwamen. De ana
lyses zijn onderwerpsgewijs ingedeeld. Deze inde
ling is tamelijk verfijnd en zal weinig zoekproble-
men geven. Omdat de eerste acta al in de bekende
bronnenuitgave van Reitsma en Van Veen zijn op
genomen, begint de nadere toegang met de syno
de van 1622. Het werk zelf laat zich bijna als een
zedenroman lezen. In rubrieken als 'handhaving
van de zuiverheid van de leer', 'bemoeienissen met
schoolmeesters', 'excessen bij dopen en begrafe
nissen', 'wikkers, waarzeggers en duivelsbanners'
toont zich het bonte patroon van het volle sociale
en religieuze leven in de zeventiende en achttiende
eeuw. Met name de eerste decennia van discipline
ring in gereformeerde zin van niet alleen de kerk
gangers, maar ook van hun voorgangers (sommi-
[272]
gen hunner bezaten niet eens een bijbel) vormen
fraai bronnenmateriaal voor mentaliteitshistorici.
Ook voor schrijvers a la Thomése is een reis naar
Assen de moeite waard. De onderzoeker behoeft
niet bang te zijn dat deze synodale acta in vergelij
king tot die van de classes te formeel, te weinig
concreet zijn. Hiervan getuigt alleen al de uitge
breide index op persoonsnamen voorkomende in
de analyses.
...AP...
J.R. VAN DER ZE IJ DEN, J. HAGEN EN C.G.C. MEY-
nen, Inventaris van de archieven van de Maat
schappij van Weldadigheid (1818-19/0) Rijksar
chief in Drenthe, Assen, 1990.
Inventarissen van archieven met een omvang van
300 m zijn zeldzaam. De inventarisatie van het ar
chief van de Maatschappij van Weldadigheid
moet organisatorisch een geweldige klus zijn ge
weest. Gelukkig heeft het Rijksarchief in Drenthe
flink uitgepakt, want inhoudelijk is het archief
van groot belang voor de sociale en economische
geschiedenis van Nederland, inzonderheid uiter
aard van Drenthe. De Maatschappij werd in 1818
opgericht op initiatief van generaal Johannes van
den Bosch, met het oogmerk de verpaupering van
een stijgend deel van de Nederlandse stedelijke
bevolking op een economisch produktieve wijze
te bestrijden door de ontginning van woeste
grond in Drenthe (gedeeltelijk ook in Friesland en
Overijssel) en de inrichting aldaar van landbouw
kolonies. In een uitvoerige inleiding wordt de
organisatie en de ontwikkeling van de kolonies
in Frederiksoord, Willemsoord, Wilhelminaoord,
Veenhuizen en Ommerschans geschetst. De twee
laatste kolonies droegen een wat afwijkend karak
ter. Veenhuizen was vooral bedoeld voor de (soms
gedwongen) opvang van personen die alleen on
der begeleiding in staat waren werkzaamheden te
verrichten, Ommerschans was een strafkolonie
voor bedelaars, vagebonden en werkschuwen. De
verzending van wezen en vondelingen leidde in
veel steden tot protesten. De overige kolonies her
bergden vrije kolonisten, die in gezinsverband
door plaatselijke commissies werden gerecru-
teerd. De Maatschappij had een verenigingsstruc
tuur en in de bloeitijd waren er meer dan 20.000
leden.
Van volledige vrijheid was overigens geen spra
ke; het was de kolonisten bijvoorbeeld niet toege
staan zonder meer te verhuizen. Omdat veelal
bleek dat het boerenwerk niet voor een ieder was
weggelegd en de overheden gretig met de Maat
schappij contracten afsloten om aldus minder ge
wenste elementen naar het Nederlandse Siberië te
kunnen verbannen, bleek de gefaseerde opvoe
ding tot een zelfstandig boerenbestaan veelal een
illusie. De georganiseerde huisnijverheid begon
dan ook een belangrijke plaats in de activiteiten in
te nemen. Zo werd later een eigen zuivelfabriek
gesticht. De ontwikkeling van hele streken in
Drenthe (met name in de zuidwesthoek) werd be
paald door de Maatschappij. Een getal: de vrije
kolonies en de gestichten herbergden meer dan
7000 personen; Drenthe telde destijds circa
100.000 inwoners. De kolonies vormden autarki
sche gemeenschappen met eigen kerken, artsen,
scholen (onder andere de bekende G. A. van Swie-
ten-tuinbouwschool in Frederiksoord), winkels
en bejaardentehuizen. De overheid kreeg een
steeds groter belang bij en bemoeienis met het rei
len en zeilen van de Maatschappij. Financieel
waren er namelijk grote moeilijkheden. Verschil
lende staatscommissies bogen zich over de proble
matiek en in 1859 werden de gestichten in Veen
huizen en Ommerschans aan het rijk in beheer
overgedragen, de eigendom was al eerder overge
gaan. De overige bezittingen werden toen even
eens aan het rijk overgedragen, maar het beheer
bleef bij de Maatschappij, die echter volledig werd
gereorganiseerd. Het hoofdkantoor in Den Haag
werd gesloten, het commissoriale karakter ver
dween met de aanstelling van een directeur die ter
plekke zorgde voor de dagelijkse leiding. In de ja
ren twintig kwamen de laatste kolonisten. Veel
van de bezittingen zijn inmiddels verkocht, maar
de Maatschappij bestaat nog als exploitatiemaat
schappij van een groot areaal landbouw- en bos
grond. Met de inkomsten worden sociale activi
teiten ontplooid.
Het genoemde jaar 1859 bepaalt de tweedeling
van het archief. Dit bestaat uit het gedeelte tot
1859, dat na een verblijf bij de departementen van
[273]