Als opvolgers van de grafelijke schout en de stads-
richter vormden in de loop van de dertiende eeuw
de Zutphense schepenrichters het plaatselijke ge
recht. Deze uit het schepenkollege gekozen voor
zitters van gerecht en schepenbank waren rechters
in de oude zin, dat wil zeggen dat zij het gerecht
voorzaten, vonnissen vorderden van de schepenen
en de boetes inden. De schepenbank bestond uit
twaalf leden, die via coöptatie werden geselecteerd
voor benoeming. De oud-schepenen kregen
qualitate qua zitting in het kollege van raden, dat
echter nauwelijks een rol op gerechtelijk gebied
speelde. Een stadssekretaris stond de schepenbank
in de gerechtelijke werkzaamheden bij evenals een
tweetal roededragers. Zij waren onder meer belast
met het betekenen van de exploiten, het doen van
mondelinge en schriftelijke arresten en het assiste
ren van de sekretaris bij het afschrijven van stuk
ken. Tot de lagere gerechtsdienaren behoorden
verder de pander/cipier, de bode en de scherp
rechter.
De kompetentie van het stedelijke gerecht om
vatte de rechtspraak in civiele en sedert het ein
de van de zestiende eeuw ook in kriminele za
ken. Daarnaast was het belast met de vrijwillige
rechtspraak (dit overigens niet alleen - zoals de in-
ventarisator suggereert - omdat het notariaat voor
1811 alhier geen vaste voet aan de grond had gekre
gen). Verder fungeerde het als appelinstantie voor
enkele andere stedelijke gerechten. In respektieve-
lijk 1624 en 1668 kwamen daar nog zaken be
treffende de Weeskamer en de Desolate Boedelka
mer bij.
Ahoud geeft een helder overzicht van de pro-
cesgang en de werkzaamheden, die hierbij om
de hoek kwamen kijken. Wel moet over de be
handeling van de schepenbank als hoofdgerecht
in hoofdvaart en appelzaken' gezegd worden dat
hij zaken als stadsrechtverlening en hofvaart
scherper uiteen had moeten houden. Nu komt
hij bijvoorbeeld tot de foutieve konklusie dat
Amersfoort tot de Zutphense 'stadsrechtfamilie'
behoorde. Deze Nederstichtse stad echter kreeg in
1259 van de bisschop van Utrecht het stadsrecht
van Utrecht. Dat Amersfoort weieens in Zutphen
ten hoofde ging staat daar verder volkomen los
van.
Het betreft hier niet de eerste inventarisatie van
het oud-rechterlijk archief van Zutphen. De grote
winst van Ahouds inventaris ten aanzien van de
voorlopige inventaris van Driessen uit 1948-1949
is echter dat nu ook de losse stukken uit dit archief
met een omvang van 40 m zoveel mogelijk zijn
beschreven en onder meer de serie procesdossiers
nader toegankelijk is gemaakt. Hiermee heeft
Ahoud, ondanks zijn niet altijd even verzorgde
taalgebruik in de inleiding, een prachtig archief
voorzien van een eigentijdse toegang.
...SM-D...
f.c. hartman, bewerkt door e.a.g. van den
bent en c.c. berg, Inventaris van het familiear
chief Arntzenius (1627) 1689-1974, 's-Gravenhage
1990. Inventarisreeks 16. 12,50.
Leden van het uit Duitsland afkomstige geslacht
Arnts/Arntzenius vestigden zich aan het einde van
de zeventiende eeuw in Nederland. In de loop van
de tijd verwierven nogal wat leden van de familie
faam als jurist, arts, ingenieur en kunstenaar. De
eveneens aan het Gemeentearchief Den Haag in
bewaring gegeven omvangrijke bibliotheek (be
schreven in een bijlage bij deze inventaris) legt
hiervan voldoende getuigenis af. Van een aantal
van deze familieleden zijn portretten bewaard ge
bleven, die samen met het overige beeldmateriaal
eveneens in een bijlage zijn beschreven en zijn op
genomen in de Haagse tha.
Het resterende tweevijfde deel vormt het eigen
lijke archief dat verdeeld is over 459 inventaris
nummers. De - overigens zeer beknopte inleiding
- geeft geen indikatie omtrent de omvang van het
archief. De stukken zijn voornamelijk bijeen ge
bracht door Willem Nicolaas Arntzenius, wiens
interesse voor de familiegeschiedenis werd gewekt
tijdens zijn loopbaan bij het Haagse gemeentear
chief van 1902 tot 1949. Het archief bevat voorna
melijk materiaal waarin genealogen geïnteres
seerd zullen zijn. Dit geldt eveneens voor de stuk
ken van aanverwante families (Motte, Busschoff,
Monck, Armenault, Nolthenius, Tideman, Van
der Swalme, Bienema, Hartingh, Couvée en Jel-
gerhuis Swildens) waarbij het slechts gaat om een
beperkt aantal stukken. Alleen van de familie
[270]
Smallenburg is er wat meer materiaal in dit ar
chief bewaard gebleven.
SM-D
jaap haag, Inventaris van het archief van Jan
Marius Romein (1893-1962) 1871-1963, Amsterdam
1989. iiSG-werkuitgaven 6 isbn 90-6861-029-5.
De inventaris van het archief van Jan Romein
toont aan dat deze historicus oog had voor het be
lang van archivalia. Het lijkt wel alsof deze redak-
teur, publicist en hoogleraar alles dat betrekking
had op zijn professionele leven heeft bewaard.
Toch is dit niet waar. Op twee momenten heeft hij
archivalia bewust vernietigd. De eerste keer vlak
na de inval van de Duitsers in 1940. Hij achtte het
toen niet raadzaam om zijn dagboeken te bewaren
uit angst dat de bezetter het materiaal tegen hem
zou gebruiken. De geschiedenis heeft hem hierin
gelijk moeten geven. Zoals blijkt uit Omzien in
VerwonderingsNm de bezetter wel degelijk geïnte
resseerd in het wel en wee van deze oud-cphét,
oud-redacteur van De Tribune en oprichter en
bestuurslid van het Comité van Waakzaamheid
van anti-nationaal-socialistische Intellectuelen.
De tweede keer was in 1959 toen hij als gewoon
hoogleraar met emeritaat ging en gedeelten van
zijn archief afstond aan het 11 sg. Jan Romein zou
echter Jan Romein niet zijn indien hij in zijn ar
chief niet een 'Lijst van opgaven van op 8 septem
ber 1959 vernietigde gedeelten van het archief van
J.M. Romein...' had bewaard. Haag heeft kenne
lijk niets uit het archief willen vernietigen met uit
zondering van dubbelen. Dit levert onder meer op
'Italiaanse bankbiljetten 5 stuks' (inv. nr. 172) en
'Enveloppe bevattende haar van J.J. Romein toen
hij één jaar oud was [1863]' (inv. nr. 735).
Het meerendeel van de beschrijvingen geeft
echter de indruk dat het hier om een archief van
uitzonderlijke historische waarde gaat. Onder de
748 nummers worden onder meer aangetroffen se
ries manuskripten van zijn publikaties en lezingen
alsmede hiervoor benodigde aantekeningen, tek
sten van door hem gevolgde (onder andere Hui-
zinga) en gegeven kolleges, aantekeningen van de
als hoogleraar wekelijks gehouden spreekuren etc.
Dan zijn er de brievenboeken en de uitgebreide
korrespondentie. Een enkele blik op de index,
waarin ook de namen van alle brievenschrijvers en
geadresseerden zijn opgenomen, bevestigt de in
druk dat Romein in zijn werk een enorme aktier-
adius heeft gehad. Wie echter wil weten welke za
ken Van Hoboken, Van Buytenen, D. P. Blok, de
redaktie van het Nederlands Archievenblad en vele,
vele anderen met Romein hadden te bespreken,
moet nog wachten want de stukken van na 5 mei
1945 zijn vooralsnog niet zonder meer open
baar. Wanneer dit wel het geval zal zijn wordt he
laas niet vermeld. Eerst dan zal het mogelijk zijn
om een volledige biografie van deze erflater van de
Nederlandse beschaving te schrijven. En wie weet
zal dan ook Omzien in Verwonderinge.n dus de be
levingswereld van Annie Romein-Verschoor ge-
konfronteerd worden met de dagboeken van Ro
mein vanaf 1942.
SM-D...
a.f.m. reichgelt, Inventaris van het archief van
de onderprefect van Zwolle, 1811-1814. Uitgaven van
het Rijksarchief in Overijssel 21. Zwolle, 1989.
Langzamerhand zijn voor de meeste provincies
goede inventarissen beschikbaar van de archieven
uit de Bataafs-Franse tijd. Het Rijksarchief in
Overijssel heeft om archivistische redenen en om
de onderzoeker zo snel mogelijk te kunnen bedie
nen de inventaris van het archief van de onderpre
fect van Zwolle in een afzonderlijke uitgave het
licht doen zien. Per 1 januari 1811 werd de Franse
departementale organisatie van kracht en voor het
nieuwe departement van de Monden van de IJssel
betekende dit de instelling van drie arrondisse
menten, te weten Almelo, Deventer en Zwolle.
Ook hier werd in het arrondissement waarin de
hoofdplaats van het departement was gevestigd,
pas na verloop van tijd een eigen onderprefect be
noemd, in dit geval de 21-jarige uit de Zuidelijke
Nederlanden afkomstige E. de Carnin. Deze be
gon op 1 januari 1812 met zijn werkzaamheden; het
archief loopt dan ook vrijwel uitsluitend over de
jaren 1812 en 1813.
De archieven van de arrondissementen - een
[271]