door verzet van de ambachtsheren echter reeds
spoedig een einde.
Met name de examinandi van de Rijksarchief-
school wordt lezing van de inleiding op de inven
tarissen van harte aanbevolen. In heldere taal geeft
het een duidelijk overzicht van baljuwschap en
hoge vierschaar als instelling. En als men dan toch
aan het lezen is, kan men zich in een moeite door
werpen op de lijst met verklaringen van juridische
termen en voor uitdieping van de stof de uitge
breide literatuurlijst hanteren.
SM-D...
r. grootveld en r. spork, Inventaris van het
archief van het stadsbestuur van 's-Gravenhage,
(1811) 1816-1851; met Organisatieoverzicht van de
stad 's-Gravenhage 1816-1815, 's-Gravenhage 1990.
ƒ12,50.
De feitelijke inventaris van het stadsarchief 1816-
1851 wordt vooraf gegaan door een 'Organisatieo
verzicht van de stad 's-Gravenhage' over genoem
de periode. In zo'n 40 pagina's doen de inventari-
satoren op heldere en beknopte wijze verslag van
hun onderzoek naar de organisatie van de stad 's-
Gravenhage. Doel hiervan was met name om te
komen tot een doelmatig beheer en een gerichte
inventarisatie van dit gedeelte van het stadsar
chief. Omdat organisatie en taken van de stedelij
ke overheden sedert de eerste helft van de vorige
eeuw op hoofdlijnen onderling vele overeenkom
sten vertonen, is het zeerwel mogelijk dat het hier
geboden schema bij toekomstige inventarisaties
elders navolging gaat krijgen.
Voor een korte bespreking van de eigenlijke in
ventaris zij hier verwezen naar nab 94(1990), pa
gina's 276-277.
SM-D
K.j.w. peeneman, Inventaris van het archief van
Bestuur en Directie van de (Koninklijke) Neder-
landsche Heidemaatschappij 1881-1971, Arnhem
1989. Gelderse inventarissenreeks 28. isbn 90-
71238-33-4. ƒ20,-.
Het dumpen van enorme hoeveelheden goedkoop
graan uit het buitenland op de Nederlandse markt
circa 1888 veroorzaakte grote malaise in de land
bouw. Dit was voor een aantal instellingen, waar
onder de Geldersch-Overijsselsche Maatschappij
van Landbouw, in 1888 aanleiding om te komen
tot oprichting van de vereniging Nederlandsche
Heidemaatschappij. Doelstelling was in eerste in
stantie het ontginnen van heidevelden, duinen en
andere woeste gronden om op die manier de pro-
duktiviteit van de grond te vergroten onder meer
door intensivering van de bosbouw. Hiertoe gaf
de Heidemij adviezen, organiseerde lezingen en
cursussen (later, in 1953, stond het aan de wieg van
de Bosbouw- en Cultuurtechnische School) en gaf
publikaties uit. Daarnaast voerde zij op kosten
van de eigenaren bebossingen en ontginningen
uit.
Veel werd samengewerkt met de overheid,
onder meer bij ruilverkavelingen en werkgelegen
heidsprojecten. Dit heeft ertoe geleid dat de Hei
demij meer met de overheid dan met het bedrijfs
leven werd en wordt geïdentificeerd. Kontrover-
sieel is de medewerking geweest aan kampen van
de Opbouwdienst en de Nederlandsche Arbeids
dienst, terwijl tijdens de oorlogsjaren op verzoek
van de Joodsche Raad ook leiding werd gegeven
aan speciale joodse werkkampen. Na wo 11 ging
men zich op de buitenlandse markt begeven en
werden er projecten uitgevoerd in onder meer
Duitsland, België, Frankrijk, Indonesië, Surina
me en Irak. In 1957 als eerste Nederlands bedrijf
beschikkend over een komputer, breidde de Hei
demij haar taken uit met vastgoedregistratie en -
administratie. Een verdergaande commerciële
oriëntatie leidde in 1972 tot verzelfstandiging van
de bedrijfsaktiviteiten. Daarnaast bleef de vereni
ging als afzonderlijke instelling bestaan. Zij was
onderverdeeld in afdelingen (territoriaal), maar
kende ook hoofdafdelingen met eigen statuten en
afzonderlijke besturen voor specifieke deelterrei
nen als zoetwatervisserij, fruitteelt en ruilverkave
lingen.
Het door Peeneman geïnventariseerde be-
stuurs- en direktiearchief heeft na schoning een
omvang van 51 m, zodat het slechts een klein maar
wel zeer wezenlijk onderdeel vormt van het tota
le archief van de Heidemij met een omvang van
268
900 m. De chaotische staat waarin het verkeerde
en de vele reorganisaties, die hebben plaats gevon
den (zie het zevental overzichten in de inleiding),
leverde de inventarisator aanvankelijk nogal wat
kopzorgen op. Hij koos tenslotte voor een eigen
ordening, die geslaagd genoemd mag worden ge
let op de overzichtelijkheid, die hij zijn inventaris
wist mee te geven.
SM-D...
s.w.m.a. den haan, Inventaris van het archief van
het Heilige Geest- of Arme Wees- en Kinderhuis te
Leiden, Leiden 1990. Leidse inventarissen 6. isbn
90-238-9999-x. 68,50.
Het oudste bewijs van de vermoedelijk uit de Sint
Pietersparochie onstane Leidse Tafel van de Heili
ge Geest wordt gevormd door een testament uit
1316, dat in het archief bewaard is gebleven. De
doelstelling van de Tafel was oorspronkelijk, zoals
dat ook elders het geval was, de armenzorg. Of het
lezen van zielemissen ook een van de doelstellin
gen was, zoals de inventarisator stelt, is natuurlijk
de vraag. Vermoedelijk moet hierin aanvankelijk
eerder een middel dan een doel worden gezien. In
de loop van de tijd was de verzorging van verlaten
kinderen en wezen zo belangrijk geworden, dat
aan het einde van de zestiende eeuw de bestuur
ders van de Tafel inmiddels niet meer werden aan
geduid als Heilige Geestmeesters, maar als mees
ters van de arme wezen. Deze bestuurders werden
tot i960 aangesteld door het plaatselijke gerecht
cq het stadsbestuur, aan wie zij tot 1967 reken-
plichtig waren. In laatstgenoemd jaar werd de in
stelling zelfstandig en leeft inmiddels sinds 1979
voort in stichtingsvorm.
Aan het einde van de zestiende eeuw werd het
college van 'moeders van de arme wezen' inge
steld, later genoemd college van regentessen/bui
tenmoeders. Het takenpakket bestond onder
meer uit de opvoeding van de meisjes, aankoop
van kleding, aanstelling van leveranciers, het toe
zicht houden op het werk van de meisjes in de
Linnen-, Wol-, Brei- en Spinkamers en de verzor
ging van de uitzet die de pupillen meekregen bij
het verlaten van het Weeshuis. De regenten hiel
den zich onder meer bezig met de algemene, ma
teriële zorg waaronder ook personeelsaangelegen
heden vielen. Naast een rentmeester (funktie afge
schaft in 1760 en overgenomen door de regenten)
waren er een binnenvader en -moeder, die belast
waren met het dagelijkse beheer. Toen de instel
ling in 1774 fuseerde met het Arme Kinderhuis,
waarvan de archivalia eveneens in deze inventaris
zijn beschreven, tot Heilige Geest- of Arme Wees-
en Kinderhuis, bedroeg het aantal pupillen circa
500.
De financiële basis van de instelling werd ge
vormd door een veelheid aan inkomstenbronnen.
Naast de gebruikelijke aan de instelling geschon
ken goederen vallen in het Leidse geval met name
de door de stedelijke overheid toegekende 'pre
rogatieven' op. Hieronder kan ook gerekend wor
den het door het stadsbestuur toegekende recht
op het vruchtgebruik van de vermogens van de
wezen op.
Voor bestudering van de geschiedenis van Lei
den e.o. is dit archief in samenhang met het stads
archief van grote betekenis. Maar ook zij die geïn
teresseerd zijn in onderwerpen als voeding, kle
ding, onderwijs en dergelijke kunnen hier terecht.
Het moment van verschijnen van de inventaris is
uiterst gelukkig in verband met de landelijk ge
richte akdviteiten die volgend jaar rond het thema
weeshuizen zullen plaatsvinden. Het is zeker dat
de auteurs van de beoogde publikatie over dit on
derwerp mede dankzij de hier besproken inventa
ris het Leidse Heilige Geest- of Arme Wees- en
Kinderhuis niet over het hoofd zullen zien. Voor
de liefhebbers van de muziekgeschiedenis zij hier
ten slotte nog vermeld dat zich in dit archief de
eerste grote compositie voor kinderen in Neder
land bevindt. De leider van het aan de instelling
verbonden Zangcollege, Christian Friedrich Rup-
pe (1753-1826), maakte dit werk voor kerstmis
1796.
SM-D...
w.f.m. ah oud, Inventaris van het oud-rechterlijk
archief van de gemeente Zutphen 1589-1811 (1818),
Zutphen 1989. Zutphense archiefpublikaties 5.
/37.50.
[269]