achttiende en negentiende eeuw. Overtuigd dat
beide archieven een eigen betekenis en waarde
hadden en dat derhalve beide zorg en belangstel
ling verdienden, had hij het overleg met de minis
ter van Koloniën benut om aandacht te vestigen
op het Bataviase archief. Zowel bij de minister als
bij de secretaris-generaal had hij een open oor
voor deze aangelegenheid gevonden.
Behalve ondergeschikt personeel waren aan het
Rijksarchief zes ambtenaren verbonden: de archi
varis, de adjunct-archivaris, een commies-charter
meester, een adjunct-commies en twee tijdelijke
ambtenaren. Indien bij het Bataviase archief wer
den aangesteld een archivaris, bijgestaan door een
of twee klerken en een paar oppassers, dan zou
voor dat archief stellig niet teveel worden gedaan
in vergelijking met dat, wat sedert jaren voor het
Rijksarchief werd toegestaan.2?
Onder druk van het Bataviaasch Genootschap
zond de gouverneur-generaal bij schrijven van
18 juni 1882 het advies en het minderheidsadvies
van de Raad van Indië naar de minister van Kolo
niën. Onder verwijzing naar het overleg dat Van
den Berg gevoerd had met de minister en met de
secretaris-generaal adviseerde hij over te gaan tot
de benoeming van een landsarchivaris. De minis
ter antwoordde dat 'bij de tegenwoordige finan
ciële omstandigheden' van zulk een benoeming
geen sprake kon zijn. De benoeming van een ar
chivaris op een hoog traktement en een inrichting
van het archiefwezen op grote voet wees hij af. Hij
was en bleef voorstander van het over- en bijeen
brengen van al wat tot de Indische archieven be
hoorde en van het vestigen in Nederland van een
Oost-Indisch archief in een geëigend gebouw en
met een wetenschappelijk man als archivaris aan
het hoofd.16 In 1886 herhaalde de gouverneur-ge-
neraal de poging. Hem werd wederom medege
deeld dat de minister hiertoe in verband 'met de
tegenwoordige financiële omstandigheden' geen
vrijheid kon vinden.
De doorbraak kwam in 1891. In juni 1888 was op
voordracht van de minister van Koloniën L. W. C.
Keuchenius, die een oude relatie was van de thee-
plantersfamilie Holle, een nieuwe gouverneur-ge
neraal benoemd, C. Pijnacker Hordijk. Deze oud
minister en Commissaris des Konings in de pro
vincie Drenthe, die hoogleraar was geweest in het
oud-vaderlands recht aan de universiteit van Am
sterdam, werkte nauw samen met de president van
de Javasche Bank Van den Berg. Hij streefde naar
samenwerking met de inheemse aanzienlijken en
wilde militair optreden vermijden. Dat leidde tot
nauwe contacten met de grote kenner van de adat
K. Holle, de honorair adviseur voor inlandse za
ken, 'een van de nobelste figuren, die ik op mijn
levenspad ontmoet heb', aldus Van den Berg in
een brief aan de gouverneur-generaal. 27
Bij brieven van 19 april 1890 en 24 april 1891
vroeg de gouverneur-generaal Den Haag om
machtiging Van der Chijs tot landsarchivaris te
benoemen.28 De machtiging kwam in het najaar
van 1891 af. Na de verkiezingen van 1891 was na
melijk N.G. Pierson de nieuwe minister van Fi
nanciën. Pierson vertegenwoordigde een liberale
stroming, die streefde naar samenwerking en ver
nieuwing. Pierson, een geestverwant van Pijn
acker Hordijk, bewerkte dat een andere partijge
noot, W. K. van Dedem, minister van Koloniën
werd. N.P. van den Berg, die benoemd was tot
president van de Nederlandsche Bank als opvolger
van Pierson, kwam vaak voor besprekingen bij
Van Dedem. Er viel op het gebied van kredieten
en koloniale concessies veel te regelen. De nieuwe
regering nu wenste de continuïteit van de archief-
zorg te verzekeren en wilde niet langer misbruik
maken van eene toewijding, waaraan de regeering
groote verplichtingen heeft'.2f
De benoeming volgde met ingang van 1 februa
ri 1892 bij gouvernementsbesluit van 28 januari
1892 nr. 23. Het verhaal ging, dat Van den Berg de
minister ertoe had gebracht de benoeming uit te
lokken.
Hoewel dit besluit van fundamenteel belang
was voor het Indische archief, bracht het geen ver
andering in de regelmaat in het werk van Van der
Chijs. Hij had zijn lauweren reeds verdiend. In
1870 was hij erelid geworden van Nederlandsch-
Indische Maatschappij van Nijverheid en Land
bouw, in 1878 erelid van het Bataviaasch Genoot
schap, in 1888 werd hij commissaris en later presi
dent-commissaris van de Javasche Bank. Tevens
was hij lid van het College van Curatoren van het
gymnasium Koning Willem 111. Behalve ridder in
de orde van de Eikenkroon, was hij ridder in de or
de van de Nederlandsche Leeuw en officier d'Aca-
démie van Frankrijk.
200
Van der Chijs bleef in z'n eentje stug doorgaan
met hetgeen hij onder handen had. In 1882 (tien
jaar voor zijn benoeming als landsarchivaris dus)
had hij zijn archivistieke werk voltooid in de vorm
van de Inventaris van 's Lands Archief te Batavia
(1602-1816). Ongetwijfeld zal hij al inventarise
rend het belang van de bronnen hebben ingezien.
Hij begon ze te publiceren. We noemen hier twee
series waarmee hij zich jarenlang bezig hield. In
1885 begon hij met de publikatie van het Neder-
landsch-Indisch plakaatboek. Hij voltooide de pu
blikatie van de serie plakaten (1602-1811) in 1899,
gevolgd in 1900 door een deel systematisch regis
ter; in totaal zeventien delen ofwel 13.325 bladzij
den. De tweede serie was het Dagh-register, waar
mee hij in 1887 begon. Nu was het zo, dat een deel
van de registers in Nederland aanwezig was. Deze
werden aldaar gepubliceerd.?0 In 1904 verscheen
het laatste deel van het register van de hand van
Van der Chijs (16 delen, 7303 bladzijden). Zijn
werk hieraan werd voortgezet door zijn opvolger
F. de Haan, terwijl de laatste twee delen werden
verzorgd door W. Fruin-Mees.
Van der Chijs was een vriendelijk en behulpzaam
man; in de belangeloze hulp aan anderen kon hij
de eigen, niet geringe nieuwsgierigheid bevredi
gen. Zijn 'gemeenzaamheid met de oude compag
nieszaken' herinnerde een tijdgenoot aan 'de actu
aliteit', waarmee 'destijds in Nederland' Hingman
in het rijksarchief over polder- en dijkbesturen in
de Graventijd placht te praten.?1 In zijn werk was
hij uiterst consciëntieus. In zijn Proeve eener Ne-
derlandsch-Indische bibliographie (16^-1870) bij
voorbeeld voorzag hij alle door hem beschreven
boeken, die hij niet zelf in handen had gehad, van
een asterisk. Bovendien duldde hij niet dat een an
der de registers op zijn werken zou verzorgen,
daarmee het belang van goede registers aantonen
de. Van der Chijs kon dankzij het Bataviaasch Ge
nootschap verwerkelijken, wat Bakhuizen van den
Brink eerder dankzij Thorbecke voor Nederland
wist te bewerken: het behoud van onschatbare ar
chieven en de openbaarheid daarvan. Tot zijn
dood op 23 januari 1905 bleef hij landsarchivaris.
Hij stierfin het harnas, nagenoeg blind.
Summary
J.A.van der Chijs and the founding of
the archives of the Dutch East Indies
The first archivist of the Dutch East Indies was
appointed in 1892. Years of deliberation and
discussion as to the advisability and (financial)
feasibility of such an appointment had preceded
this decision. J. A. van der Chijs (1831-1905), who
was to be the first archivist, played a crucial part in
this. In the years prior to his appointment he had
made an inventory of the extensive old archives of
Batavia, covering the period 1602-1816.
Noten
1 F. R.J. Verhoeven, 'Geschiedenis
van het Indische archiefwezen van
1816-1854', in: Tijdschrift van In
dische taal-, land- en volkenkunde
(tbg) 1940 (lxxx), 468,470.
E. C. Go'dée Molsbergen, 'Ge
schiedenis van het landsarchief tot
1816', in TBG 1936 (lxxvi), 62.
2 De belangrijkste gegevens over
Van der Chijs zijn te vinden in het
stamboek voor Oost-Indische
ambtenaren, deel litt. M., 68, 527,
berustend in het archief van het
ministerie van Koloniën. Tevens
necrologieën in het Tijdschrift
voor nijverheid en landbouw in Ne-
derlandsch-bidië, 1905,107 en De
Indische gids, 1905 (i), 393.
3 R. Nieuwenhuys, De dominee en
zijn worgengel (Amsterdam, 1964),
43-
4 R. Nieuwenhuys, 'Oost-Indische
Spiegel' (Amsterdam, 1973), 107.
5 A.S. Carpentier Alting. 'Mr. Dr.
Jacobus van der Chijs', in: Week
blad voor Indië, 1904/05, 698.
6 N. P. van den Berg, 'Levensbericht
van mr. H. D. Levyssohn Nor
man', in: Levensberichten van de
Maatschappij der Nederlandsche
Letterkunde, 1895, 527.
7 Geschiedkundige nota over de Alge
mene Secretarie (Batavia, 1894), 23,
43. 64, 85.
8 Algemeen Rijksarchief's Graven-
hage (ara), archief van het minis
terie van Koloniën, 1850-1900,
5989,18-12-1866 n 15 Kabinet.
9 Gegevens over Het Bataviaasch
Genootschap en zijn oprichters
zijn te vinden in de Encyclopaedic
voor Nederlandsch-Indië Den
Haag/Leiden 19172) 1,773-774.
[201]