dynamiek laat opwinden. Bovendien zal ieder van
ons zelf wel eens hebben gedacht iets nieuws te
ontdekken en te verzinnen zodat wij ons goed in
de vreugde van de innovatoren kunnen verplaat
sen. Beeldenstorm en beeldenbouw zijn verrukke
lijke bezigheden. Goed, we zijn natuurlijk geen
Huizinga's. U-weet het, bij Huizinga sprong op
een zondagmiddagwandeling langs het Damster-
diep in het jaar 1907 een vonk over en hij zag de la
te middeleeuwen plotseling niet als de aankondi
ging van het komende maar als het afsterven van
dat wat heengaat: twaalf jaar later vindt men dat
nieuwe beeld in het Herfsttij beschreven. Maar
toch, op de banale manier die gewone mensen
past, en niet per se langs het Damsterdiep, komen
wij allemaal wel eens op een door ons als spranke
lend nieuw beschouwde gedachte en krijgen lust
die uit te werken, op te schrijven en er onze lezer
mee te verbluffen.
Stelt men zich nu echter wat verder van het
strijdgewoel op en beschouwt men het tafereel
van enige afstand, dan blijkt het met die voortdu
rende dramatische verschuiving, afwisseling, de
structie en vorming van beelden wel mee te vallen.
Tijdens mijn studietijd werd ons verteld dat elke
generatie de geschiedenis herschreef. Nu krijgt
men soms de indruk dat een dergelijke herschrij
ving elke tien jaar nodig is. Zulke theses zijn,
dunkt me, volstrekt onrealistisch. Gelukkig maar.
Zo'n totale discontinuïteit in onze geschiedbe
schouwing zou de geschiedwetenschap reduceren
tot een intellectueel spelletje van louter academi
ci. Zij zou bovendien de lectuur van de oudere ge
schiedschrijvers al snel onvruchtbaar maken.
Maar zo is het niet. Als wij Ranke of Fruin of
Burckhardt lezen, zitten we niet voortdurend nee
te schudden en verontwaardigd te mopperen over
zoveel verouderde nonsens. Zeker, het beeld dat
Burckhardt gaf van de Renaissance, het beeld dat
Ranke gaf van het wezen der Europese statenge-
schiedenis, het beeld dat Fruin gaf van het Neder
landse ancien régimeverschilt in allerlei opzich
ten fundamenteel van het onze. Toch herkennen
wij in hun verhalen en beschouwingen zeer veel
als adequaat, pertinent, overtuigend. De geschied
schrijving wordt, meen ik, door een grote conti
nuïteit gekenmerkt en de vervanging van het ene
beeld door het andere is meestal niet het gevolg
van een dramatische ingreep maar van veel subtie
lere veranderingen en verschuivingen op lange
termijn. De visies van Ranke, Burckhardt en Fruin
zijn niet plotseling afgebroken. Ze hebben, omdat
latere generaties allerlei elementen ervan niet
konden aanvaarden en de standpunten vanwaar-
uit zij naar de dingen keken veranderden, lang
zaam hun cohesie verloren. En langzaam met
stukjes en beetjes heeft zich een nieuwe visie kun
nen vormen die een zekere samenhang vertoonde
en enige tijd nuttig was.
De rol van de archivaris
Het onderwerp van Kooij en mij is: de rol van de
archivaris bij de beeldvorming van het verleden.
Mijn conclusie is dat de archivaris materiaal verza
melt op grond waarvan wij min of meer stabiele
en definitieve kennis verwerven, kennis die de ge
schiedschrijver gebruikt om zijn interpretatie van
het verleden te ontwerpen. Maar die interpretatie
is niet direct van dit materiaal en de eruit afgeleide
kennis afhankelijk. Om de juistheid hiervan aan
te tonen zou men niets beters kunnen doen dan
het gigantische werk van Ranke te analyseren en
zijn visie, zijn beeld van de Europese statenge-
schiedenis te relateren aan het door hem zeer des
kundig gebruikte gigantische archiefmateriaal.
Maar wees gerust. Ik zal dat niet doen en wijk voor
de interventie van mijn collega Kooij. Laten we
hopen dat hij het krachtig met mij oneens is.
Rede,
uitgesproken door prof. dr P. Kooij
Helaas. Ik zou u graag terwille zij n met een stand
punt dat haaks op dat van collega Kossmann staat,
maar dan zou ik een mening moeten verkondigen
die ik zelf niet deel en dat houd ik nog geen mi
nuut vol. Ik onderschrijf de stelling, dat de archie
ven op het ogenblik vooral gebruikt worden om
bestaande beeldvorming aan te scherpen, te corri
geren, om in te zoomen en soms ook om van dia
fragma te wisselen. Maar het plaatje dat dat ople
vert, soms is het zelfs een film, verschilt haast
nooit fundamenteel van de kiekjes, het staatsie-
[96]
portret of het amateurfilmpje waar we al over be
schikken.
Nu lijkt het wel of beeldvorming iets is van de
opticien of de fotovakhandel, terwijl Kossmann
zulke mooie en wijze dingen over beeldvorming
heeft gezegd. Maar mijn bril is dan ook die van
een economisch en sociaal historicus, die veel naar
alledaagse dingen in het verleden heeft gekeken.
En door mijn specialisatie in de regionale en loka
le geschiedenis ben ik nog wat bijziend ook. Wel
licht dat daardoor toch nog wat nuanceverschillen
in onze visies zichtbaar zullen worden, die u straks
genadeloos kunt uitbuiten om toch nog het vuur
werk in de discussie te brengen, dat we u bij voor
baat niet kunnen beloven.
Want nogmaals, over de rol van het archief en
de archivaris bij de beeldvorming van het verleden
zijn we het volstrekt eens. En ik zie ook niet goed
hoe deze in de toekomst sterk zal veranderen. Ten
zij er natuurlijk een fundamentele verandering
komt in de taakopvatting of taakomschrijving van
de archivaris.
Maar laten we eerst maar eens alle speculatie
achterwege laten en veronderstellen dat ook toe
komstige archivarissen zullen blijven functione
ren als bewaarders van het geheugen van de over
heid en semi-overheidsinstellingen, die daarnaast
proberen zoveel mogelijk relevant materiaal be
treffende particuliere instellingen, organisaties en
personen veilig te stellen. Zoveel mogelijk rele
vant materiaal, achter elk van deze woorden gaat
een hele discussie schuil. En eigenlijk verwacht u
van ons vanmiddag een bijdrage om deze termen
te preciseren. Daarvoor lijkt het me zinvol om
eerst de functie die archieven tot nu toe voor 'de
beeldvorming' gehad hebben, vluchtig te evalu
eren, om vervolgens deze bevindingen te extrapo
leren naar de toekomst.
De functie van archieven
De Nederlandse archivarissen hebben de afgelo
pen honderd jaar ontzettend goed werk verricht.
Dankzij hun beheer, ontsluiting en acquisitie van
archieven zijn duizenden blinde vlekken in onze
historische kennis weggewerkt. Dit heeft er in be
langrijke mate toe bijgedragen dat het beeld dat
historici hadden van een aantal verschijnselen,
ontwikkelingen en toestanden, fundamenteel is
gewijzigd.
Het is de afgelopen honderd jaar een spannende
tijd geweest voor de geschiedwetenschap. Als een
soort ontdekkingsreizigers is een handjevol histo
rici in de vorige eeuw begonnen met het 'definitief
in kaart brengen' van het 'historisch domein'. Vol
gende generaties hebben hun werk steeds systema
tischer en met behulp van steeds verfijnder werk
tuigen voortgezet. De globale handgekleurde kaar
ten uit de beginperiode werden van lieverlee
vervangen door prachtige topografische kaarten,
waar elk detail op is aangetekend. Om de metaf
oor nog even vast te houden: ik denk dat we nu in
de tijd van de satellietfoto zitten. Door die partiële
detaillering bestaat er nu weer vooral behoefte aan
een groots overzicht, de synthese. U kent die dis
cussie wel, daar hoefik nu niet op in te gaan. Een
synthese is natuurlijk bij uitstek beeldvormend.
Maar die maak je niet in een archief.
Wanneer ik voor mijn vakgebied, de economi
sche en sociale geschiedenis, de balans opmaak en
me daarbij beperk tot Nederland, dan denk ik dat
de laatste beeldvorming waarbij archieven een
fundamentele rol hebben gespeeld, in de jaren
vijftig heeft plaatsgevonden. Toen verscheen het
boek van Slichter van Bath, Samenleving onder
spanning, waarin een nieuw concept van regionale
geschiedbeoefening, of zo u wilt van agrarische
geschiedenis, werd gepresenteerd, de ontwikke
lingen op het Overijsselse platteland in het per
spectiefvan een spanningsveld tussen bevolkings
ontwikkeling en groei van de produktie. Deze be
nadering is, met innovaties op deelterreinen,
daarna toegepast op een aantal andere gebieden.
We hebben daar zelfs het etiket 'Wageningse
school' op geplakt. Ook uit de jaren vijftig dateert
de dissertatie van Johan de Vries: De economische
achteruitgang der Republiek in de 18e eeuw. Hierin
is voor eens en misschien wel voor altijd het beeld
vastgelegd van de Hollandse economische ont
wikkeling, die intrinsiek nog wel florissant was,
maar relatief achterbleef bij die in concurrerende
buurlanden.
Dit zijn allebei prachtige boeken, waarin minu
tieus onderbouwd een complexiteit van situaties
en ontwikkelingen in een algemeen beeld is sa-
[97]