leen bleef het niet, want in 1899 was de bouw van een compleet nieuw archief
voltooid en het jaar daarop volgde de officiële ingebruikneming. De resolute
aanpak heeft een zorgvuldige planning niet belemmerd. De archivaris wist zich
daarbij verzekerd van de steun van een goed architect als D. B. Logemann en
de directeur van Plaatselijke Werken, G. J. de Jongh, een Rotterdamse groot
heid, met name vanwege zijn aandeel in de aanleg van de nieuwe havens. Het
driemanschap bezocht tal van archiefgebouwen van recente datum, waarvan
dat van Münster het meest in de smaak viel en tot model voor de Rotterdamse
nieuwbouw werd gekozen.
Het nieuwe archiefgebouw stond geheel vrij van de naburige bebouwing.
Bovendien waren de archieven in een afzonderlijk pand ondergebracht, dat
slechts door een gang met het administratiegebouw in verbinding stond. In dit
laatste gebouw was ook een fraaie Commissiekamer voor de in die tijd fre
quent vergaderende archiefcommissie. Toen de frequentie in later jaren terug
liep, heeft men niet geschroomd de kamer in een restauratie-atelier te veran
deren. Het nieuwe archiefgebouw had twee opmerkelijke noviteiten. In de kamer
waar de charters een plaats gekregen hadden, de ruime charterkamer, waren
vitrinekasten opgesteld voor expositie van merkwaardige archiefstukken. Het
begin van een publieksvriendelijke activiteit die in onze tijd een hoge vlucht
genomen heeft. Het belang dat Unger aan de opbouw van een collectie foto's
hechtte, werd onderstreept door de ingebruikneming van een fotografisch atelier
met donkere kamer. Het vastleggen van het stadsbeeld door middel van foto's
is al evenzeer een wezenskenmerk van de Rotterdamse archiefdienst.
Zo stond daar aan de Mathenesserlaan dan een archiefgebouw dat volgens
de modernste inzichten was ingericht en daarom bezoekers uit binnen- én bui
tenland trok. Weliswaar was de ligging buiten het centrum niet ideaal, maar
daar stond tegenover dat ruimte beschikbaar was voor toekomstige uitbrei
ding. Latere generaties hebben van deze mogelijkheid een dankbaar gebruik
kunnen maken. De excentrische ligging is achteraf een gelukkige omstandig
heid gebleken, want de kans dat het historisch archief in het centrum het bom
bardement van 14 mei 1940 overleefd zou hebben is klein. Nu het archief, de
afspiegeling in schrift en beeld van die binnenstad, het lot van het origineel
niet heeft gedeeld, vertegenwoordigt het een extra dimensie, met name in emo
tionele zin. Het nieuwe gebouw had een conciërge nodig en zo trad H. A. Cu-
bels in dienst, nog voor het gebouw officieel in gebruik was genomen. Hij wist
zich bovendien als boekbinder en fotograaf nuttig te maken.
De vrouw
Bij het overlijden van Unger in 1904-op 42-jarige leeftijd - waren er zeven
personen werkzaam bij de dienst, een aantal dat pas na de Tweede Wereldoor
log opnieuw zou worden gehaald. Als opvolger voor Unger werd in 1905 de
Groninger dr E. Wiersum binnengehaald. Aan de benoeming van mejuffrouw
drH. C. H. Moquette, adjunct-archivaris, die vanaf 1899 bij het archief werk
zaam was, tot archivaris schijnt niet eens gedacht te zijn, hoewel zij tijdens
de ziekte van Unger diens taak waargenomen had. Ook haar wetenschappe
lijke geloofsbrieven mochten er zijn. Deze houding tegenover vrouwen was
120
in die jaren, zoals wij weten, niet ongewoon. Niettemin wist zij zich ook als
adjunct-archivaris uitstekend te ontplooien. Haar wetenschappelijke produc
tie, zowel inventarisatie als geschiedschrijving, staat op een heel hoog niveau.
Toen Wiersum bij haar afscheid van het archief in 1929 een artikel in het
Nederlandsch Archievenblad schreef, heeft hij gemeend het feit dat zij niet
tot herinventarisatie van het door Scheffer beschreven stadsarchief was geko
men, breed te moeten uitmeten. Haar tweedelige monografie over de vrou
wengeschiedenis tussen 800 en 1800 De Vrouw daarentegen heeft hij onver
meld gelaten. Dit standaardwerk is nooit in de algemene afdeling van de
archiefbibliotheek opgenomen, hoewel het daar uitstekend op zijn plaats ge
weest zou zijn. Inge de Wilde noemt in 249 vrouwen na Aletta Jacobs. Vrou
welijke gepromoveerden aan de Rijksuniversiteit Groningen 1879-1987 dit werk
Moquette's belangrijkste boek. Na Aletta was zij de tweede vrouw die in Gro
ningen promoveerde. Ondanks haar verdiensten, die aantoonden dat een vrouw
in het archiefwezen heel goed op haar plaats was, bestaat de levenslange vrij
gezel Wiersum het de archiefcommissie te adviseren de opvolging van een vrouw
in de vacature-Moquette uit te sluiten! Zoveel is wel duidelijk dat het hier niet
alleen om 'jalousie-de-métier' gaat. Deze opmerkelijke vrouw is het eerste vrou
welijke lid van de Vereniging van Archivarissen geweest (vanaf 1901).
Onbekrompen
Naast Moquette treffen we vanaf 1903 als wetenschappelijk medewerker
mrR.Bijlsma aan, die zich eveneens op het terrein van inventarisatie en
geschiedschrijving, met name de handelsgeschiedenis tussen 1550 en 1650,
onderscheiden heeft. Hij zou het later tot algemeen rijksarchivaris brengen.
Klerken verrichtten in deze jaren diverse administratieve en indiceringswerk-
zaamheden. Zoals hiervoor vermeld hield G. van Rijn zich in het bijzonder
met de bibliotheek bezig. Toen het gemeentearchief in 1900 het Schielands-
huis verlaten had, bleef de bibliotheek daar achter. Echter niet alle boeken.
Unger nam in elk geval de boeken op historisch, genealogisch en heraldisch
gebied mee naar de Mathenesserlaan. Zijn interpretatie van deze kriteria was
evenwel zo onbekrompen, dat bezoekers van de bibliotheek in het Schielands-
huis zoveel van hun vertrouwde boeken misten, dat ze daar ingezonden brie
ven over naar de kranten stuurden om hun nood te klagen.
Maar dit protest kon niet verhinderen dat Unger in zijn kwaliteit van hoofd
van de bibliotheek in het nieuwe archiefgebouw de grondslag voor een uiterst
waardevolle bibliotheek wist te leggen. Kort na het aantreden van Wiersum
als archivaris werd de personele unie tussen archief en bibliotheek, waaraan
Unger zijn machtspositie te danken had, verbroken (1905). De gemeentebibli
otheek ging zelfstandig verder met Van Rijn als directeur. Omstreeks dezelfde
tijd kreeg A. Hoynck van Papendrecht, die in 1899 in dienst van het archief
gekomen was, het dagelijks beheer over het Museum van Oudheden, de voor
malige antiquiteitenkamer. Dit museum, thans het Historisch Museum, bleef
echter tot 1910 onder het archief ressorteren.
121