was hij tevens voorzitter. Vooral middels kennisneming van rekeningen en be
grotingen hield dit college toezicht op het functioneren van de op lokaal ter
rein opererende kerkvoogden en notabelen. Het toezicht had alleen betrekking
op de kerkvoogdijen, niet op de diakonieën.
In de Zuidelijke Nederlanden week de situatie enigszins af van de rest van
het koninkrijk. In 1824 richtte de koning twee 'Collegien van Toezicht op de
financiële administratiën bij de Protestantsche gemeenten' op, een gevestigd
in Maastricht en een in Brussel. In afwijking van de andere colleges van toe
zicht controleerde zij ook de diakoniegoederen. Voorzitter van het Limburgse
college was de griffier van de Staten van Limburg. In 1839 werd zijn ambtsge
bied teruggebracht tot de nieuwe provincie Limburg.
Hoewel in 1852 de overheid zich officieel teruggetrokken had uit de hervorm
de kerk, gold dit nog niet voor de beheerskwesties. Het duurde nog tot 1870
voor ook dit volledig in handen van de hervormden zelf kwam. Gemeenten
konden zich naar vrije keuze onder het toezicht van de nieuwe colleges van
toezicht stellen. Zij die dit niet deden, voerden voortaan 'vrij beheer'In Noord-
Brabant kwamen beide vormen voor, in Limburg stelden alle gemeenten zich
onder toezicht.
Was rond het midden van de negentiende eeuw ten gevolge van de slinkende
macht van de koning en de overwinning van de democratische krachten en de
ideeën over de scheiding van kerk en staat de invloed van de staat op de her
vormde kerk gaandeweg verdwenen, de fundering en de oude draagmuren van
het door Willem I in 1816 gestichte bouwwerk waren intact gebleven. Dit ver
anderde pas in 1951, toen na jarenlange voorbereiding een werkelijk nieuwe
organisatie van de grond kwam. Deze nieuwe kerkorde herstelde de invloed
van de plaatselijke gemeenten en de classes. In plaats van het Provinciaal Kerk
bestuur trad de Provinciale Kerkvergadering van Noord-Brabant en Limburg,
die voor de uitvoering van het door haar geformuleerde beleid gebruik kon
maken van zogenaamde colleges van bijstand. Ook het toezicht op het beheer
is nu opgedragen aan een dergelijk orgaan: de Kerkvoogdijcommissie/kamer
van dit nieuwe College van Toezicht heeft bemoeienis met de kerkvoogdijen,
de Diakonale Commissie/Kamer met de diakonieën. Omdat ook in 1951 on
derwerping van het lokale beheer aan deze nieuwe kerkorde op basis van vrij
willigheid geschiedde, continueert het oude College van Toezicht zijn werk
zaamheden voor die gemeenten die zich niet hebben aangepast aan de nieuwe
kerkorde. Het Provinciaal College van Toezicht in Limburg heeft zich per 1
januari 1957 kunnen opheffen, daar alle Limburgse gemeenten zich aan de nieu
we kerkorde onderwierpen.
De archieven
Van de genoemde instellingen is in meer of mindere mate archiefmateriaal
bewaard gebleven. Samen met nauwverwante stichtingen en verenigingen beslaat
het archief 80 strekkende meter. Schoning ervan heeft plaatsgevonden, wan
neer het dubbelen betrof of de gegevens historisch gezien niet voldoende inte
ressant waren. Inhoudelijk zijn de series en dossiers niet geschoond. De daar
mee te behalen ruimtewinst zou niet opwegen tegen de te investeren tijd.
200
Ordening van de verschillende archieven en van de onderdelen binnen de ar
chieven kon op basis van de organisatie en de taken van deze instellingen vrij
eenvoudig geschieden. De plaatsing van de stichtingen, die al dan niet als or
gaan van bijstand werden aangemerkt, leverde nog de meeste problemen op.
Een scheiding in archieven voor en na 1951 was niet haalbaar omdat sommige
instellingen van voor 1951 na dat jaar nog doorliepen.
Alleen stukken ouder dan 50 jaar zijn openbaar; voor inzage in jonger ma
teriaal is toestemming van de eigenaar van het archief vereist. En eigenaar blijft
de Provinciale Kerkvergadering van Noord-Brabant en Limburg; het Rijkar
chief in Noord-Brabant heeft dit conglomeraat archieven slechts in bewaring,
zoals het ook de archieven van de classes, met uitzondering helaas van die van
Heusden, beheert. Enkele stukken van het archief verkeren materieel in een
toestand die raadpleging op de studiezaal uitsluit. De tand des tijds is hieraan
debet. Naast het scheppen van mogelijkheden voor onderzoek door inventari
satie en beschikbaarstelling op de studiezaal, dient de archivaris zich primair
te bekommeren om het behoud van de stukken, of ten minste om het behoud
van de gegevens die die stukken dragen. Voor bewaring in aanmerking komende
archiefbescheiden mogen niet voorzien zijn van een uiterste houdbaarheids
datum. Mag de structuur van de hervormde kerk in de negentiende eeuw nu
meestal als achterhaald worden beschouwd, de president van het Provinciaal
Kerkbestuur van Noord-Brabant gaf in 1855 reeds blijk van een vooruitziende
blik: hij gaf in overweging beroepingsbrieven en andere kerkelijke stukken van
meer of minder belangrijke zaken voor het vervolg op beter papier dan tot dus
verre te schrijven. Helaas is zijn suggestie slechts ten dele opgevolgd.
Vraagstellingen
Bewaring is de primaire taak van de archivaris, maar daaraan vastgekop
peld is de openstelling van het archief. Bewaring heeft geen zin als raadpleging
niet mogelijk of niet nodig is. Het is echter niet moeilijk het nut aan te geven
van de door u in bewaring gegeven archieven. Naast een onmisbare bron voor
de landelijke hervormde kerkgeschiedenis is het archief onontbeerlijk voor de
beantwoording van meer regiospecifieke probleemstellingen. Bij deze laatste
is de bijzondere samenstelling van de kerkprovincie Noord-Brabant en Lim
burg van eminent belang: de oude generaliteitslanden waar de protestantise
ring van bovenaf opgelegd is, maar overal slechts een kleine minderheid heeft
kunnen bereiken; daarnaast Brabants noordwestrand, de voormalig Holland
se gebieden, waar de hervorming al vroeg vaste voet aan de grond kreeg, niet
opgelegd van boven, maar al dan niet moeizaam bevochten van onderop.
Voor de hand liggend zijn vragen van institutioneel en kerkrechterlijk ka
rakter. Het archief biedt vele aanknopingspunten en gegevens, juist vanuit de
Brabants-Limburgse situatie. Waren de reacties op de sterke overheidsinmen
ging in de kerkorde van 1816 bij de hervormden in de oude generaliteitslanden
hetzelfde als van de hervormden elders? Hoe reageerde het zuiden op de voor
gestelde veranderingen ten gevolge van de nieuwe grondwet van 1848, hoe werd
de beheerskwestie van de jaren 1866-1869 gezien en hoe werd vervolgens de
komende kerkorde van 1951 bediscussieerd?
Ook op theologisch gebied kunnen met behulp van het archief aardige no-
201