togen Bosch, A.I. Berkhout, predikant te Woudrichem, T. Ross, predikant
te Vegchel, G. van Beverwijk, ouderling te 's Hertogen Bosch, D.H. Kaake-
been, predikant te 's Hertogenbosch, secretaris, benoemd bij besluit van Z.M.
den Koning van den 6den Februarij 1816, is op den 6den Maart daaraanvol
gende plegtig ingehuldigd.
De genoemde leden van dat Kerkbestuur begaven zich daartoe, op beko
men invitatie van den Heer Gouverneur samengekomen aan het hotel van het
Provinciaal Gouvernement, des morgens tegen elf uren, benevens zijne Exc.
den Heer Gouverneur, in koetsen gezeten, naar de Geertrui- of Haven-kerk.
Aan de kerkdeur ontfangen zijnde door eene commissie uit den Kerkeraad,
begaven zich de bovengemelde heeren naar de voor hun bestemde zitplaatzen,
waarop, na eene gepaste aanspraak, in welke het verval van alle Christelijke
godsdiensten onder het afgeschudde juk der overheersching, en het schoon voor-
uitzigt op derzelver bloei, twelk wij thans met grond mogen koesteren, onder
de zachte regering van den besten der koningen, die zich een krachtdadig be
schermer van den Godsdienst betoont, trefend werden geschetst, de Heer Gou
verneur voormeld kerkbestuur proclameerde wettig te zijn geinstalleerd.
De aanspraak van den Heer Gouverneur werd bij monde van den President
door het Kerkbestuur op eene zeer gepaste wijze welsprekend beantwoord. En
hiermede nam de plegtigheid een einde, aan welke nog door een aantal aan-
schouwers en door orgelmuziek luister werd bijgezet'.
Op deze wijze begint het notulenboek van het Provinciaal Kerkbestuur van
Noord-Brabant. Dit orgaan was in het leven geroepen ten gevolge van de ker
korde van 1816, die iedere provincie van een Provinciaal Kerkbestuur voor
zag. Tevoren hadden in de meeste gewesten provinciale synoden gefungeerd.
Inhoudelijk verschilden de bevoegdheden aanzienlijk. Met de invoering van
de kerkorde van 1816, vervat in het Algemeen Reglement, maakte de hervormde
kerk een ommezwaai van een vanuit de gemeenten georganiseerde kerk naar
een administratieve bestuursorganisatie, hiërarchisch-synodaal, van boven af
geleid. Boven de provinciale kerkbesturen stond de Generale Synode. Een nieu
we organisatie met de nieuwe provincies als uitgangspunt en met de staat, lees
de koning, als beschermer paste geheel in de visie van koning Willem I. De
term beschermer, die door het Provinciaal Kerkbestuur in het citaat van zoe
ven gebruikt werd, is echter te zwak, bijna te vriendelijk: eerder dan van be
scherming is sprake van controle. Deze greep van de koning op het godsdienstige
leven van zijn onderdanen werd overigens niet alleen door de hervormden, maar
evenzeer door de katholieken gevoeld. Zij voelden de leiband die Willem I hen
had omgedaan, wel erg sterk bij de instelling van het Collegium Philosophi-
cum te Leuven. De hervormden ontsnapten officieel aan de overheidsbemoei
enis met de invoering van een nieuw Algemeen Reglement in 1852, de katho
lieken door het herstel van de kerkelijke hiërarchie in het jaar daarna.
In het gebied van de jonge provincie Noord-Brabant stond het Provinciaal
Kerkbestuur boven vier classes, te weten Breda, Heusden, Eindhoven en 's-
Hertogenbosch. Tevoren hadden deze classes geressorteerd onder Provinciale
Synoden buiten het gewest: Breda onder de synode van Zuid-Holland, waar
toe uiteraard ook Heusden als voormalig Hollands gebied hoorde, Eindhoven
en 's-Hertogenbosch onder die van Gelderland.
198
Voor de protestanten in de Zuidelijke Nederlanden werd in 1816 het Provinci
aal Kerkbestuur van Limburg in het leven geroepen. Het was verdeeld in twee
classes. De toenmalige provincies Limburg en Luik hoorden tot de classis Maas
tricht, de rest van de Zuidelijke Nederlanden viel onder de classis Brussel. Ten
gevolge van de afscheidingsbeweging in het zuiden in 1830, waarbij ook Lim
burg zich aansloot, was een effectieve werking van het Provinciaal Kerkbestuur
van Limburg uit den boze. De afscheiding van België in 1839 verkleinde het
territorium van het Provinciaal Kerkbestuur van Limburg tot de eveneens ver
kleinde classis Maastricht. Om die reden fungeerde het classicale bestuur van
Maastricht tevens als Provinciaal Kerkbestuur. Deze situatie bleef bestaan tot
1875. In 1863 had de Generale Synode al gepoogd Limburg onder de hoede
te brengen van het Kerkbestuur van Noord-Brabant, maar deze poging strandde
op verzet vanuit Noord-Brabant. In 1875 kon de geplande vereniging wél tot
stand gebracht worden: vanaf die tijd viel de classis Maastricht onder het Pro
vinciaal Kerkbestuur van Noord-Brabant met Limburg.
De eerste taak van het Provinciaal Kerkbestuur bestond uit toezicht houden
op de kwaliteit van de godsdienstige verzorging binnen zijn ressort. Dit bete
kende een sterke bemoeienis met de ambtsdragers: kandidaten voor het domi
neesambt in de provincie dienden het proponentenexamen bij het kerkbestuur
af te leggen. Dit examen bestond uit de vakken bijbeluitlegging, bijbelse ge
schiedenis, bijbelse en leerstellinge godgeleerdheid, christelijke zedekunde en
praktische godgeleerdheid. Daarna diende de kandidaat een leerrede uit te spre
ken. Alles bijeengenomen duurde dit geheel niet zelden langer dan vijf uur.
Niet alleen de inhoud van wat de kandidaat te berde bracht werd gewogen;
ook gesticulatie, intonatie en stemvolume werden bij de beoordeling meege
nomen. Dr C.E. van Koetsveld, die later hofprediker van Willem n werd,
bracht het er in zoverrre ongelukkig van af, dat hij het uitspreken van zijn leer
rede moest staken omdat hij 'ten gevolge ener gevatte koude en krampachtige
ongesteldheid der borst geen verstaanbaar geluid geven en zelfs noode verstaan
baar lispelen konde.' Daarnaast bemoeide het Provinciaal Kerkbestuur zich
met het toezicht op ambtsdragers. Naast de obligate gevallen van frauduleu
ze, dronken en ontuchtige predikanten, die zich op moeilijke momenten toch
meer tot de brede dan tot de smalle weg aangetrokken voelen, moesten ook
leerstellig afwijkende ambtsdragers weer op het rechte pad gebracht worden.
Als rechtsprekend orgaan in eerste instantie behandelde het geschillen tussen
classes onderling, als beroepsinstantie kon men er terecht wanneer het kerke
lijke geschillen betrof die behandeld waren door de classicale besturen.
Met beheerskwesties had het Provinciaal Kerkbestuur niet van doen. Het toe
zicht op het beheer der kerkelijke goederen en fondsen was toevertrouwd aan
afzonderlijke provinciaal georganiseerde Colleges van Toezicht, die op geen
enkele wijze verantwoording schuldig waren aan de provinciale kerkbesturen,
maar rechtstreeks onder de koning en zijn ministerie van Eredienst ressorteer
den. De leden van deze colleges werden benoemd door de Koning op voor
dracht van het departement.
Voor de provincie Noord-Brabant werd een dergelijk college in 1820 opge
richt. Van de zeven leden moesten er twee lid zijn van Provinciale Staten. Was
de gouverneur hervormd, dan had die als achtste lid zitting in het college en
199