Conservering en restauratie vu Nieuwe bouw- en inrichtingsvoorschriften voor archiefbewaarplaatsen Sinds de publikatie in 1982 van het Eindrapport van de Commissie Regeling Archiefruimten is er een ontwikkeling in de techniek en in technische inzich ten geweest, die ertoe heeft geleid dat het rapport niet meer volledig up to date is. DrsA. J.M. den Teuling geeft aan in welke opzichten het rapport verou derd is en waarom en verder hoe het met de buitenlandse literatuur is gesteld met betrekking tot de dubieuze punten. Zulks in verband met de thans door de meeste provinciale archiefinspecteurs gehanteerde normen bij de advisering van de respectievelijke colleges van gedeputeerde staten omtrent de goedkeu ring van de bouw en inrichting en wijzigingen daarin van archiefbewaarplaat sen van lagere overheidsorganen. Inleiding In 1982 werd het Eindrapport gepubliceerd van een op verzoek van de staats secretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur door de Vereniging van Archivarissen in Nederland ingestelde Commissie Regeling Archiefruimten.' Naar deze publicatie zij tevens verwezen voor de voorgeschiedenis van dit rap port. De bedoeling van de Vereniging was de staatssecretaris een concept te bie den voor regelen, conform artikel 6 van de Archiefwet 1962 te stellen omtrent de bouw, verbouwing, inrichting en verandering van inrichting van de archief bewaarplaatsen en de ingebruikneming van gebouwen of gedeelten van gebou wen als archiefbewaarplaats. Het begrip 'archiefbewaarplaats' is, wanneer men de plaatsen in de wet en in het Archiefbesluit naast elkaar legt, te beperken tot de depotruimten, bestemd voor archiefbescheiden die in de zin van artikel 5 van de wet overgebracht zijn. Bij brief van 9 oktober 1979, advies nummer 194, deelde de Archiefraad mede aan de staatssecretaris, dat volgens de Raad artikel 6 van de wet betrekking moet hebben op het geheel aan bouwkundige voorzieningen, benodigd om de in ar tikel 7 vereiste openbaarheid van overgebrachte archieven te waarborgen. De Raad meent overigens dat voor ruimten die niet zijn aangewezen als depot of magazijn minder stringente normen geformuleerd zouden kunnen worden. De begrippen depot en magazijn kent de archiefwetgeving niet, en aanwijzen heeft in artikel 24 en 30 van de wet de juridische implicatie: de archiefbescheiden, berustend in de archiefbewaarplaats (dus niet depot of magazijn, en ook niet studiezaal, kantoorruimte of restauratie-atelier) die door de gemeenteraad cq dagelijks bestuur van het waterschap is aangewezen, zijn openbaar. Deze ar chiefbewaarplaats moet vooraf door het college van gedeputeerde staten zijn goedgekeurd (artikel 61eerste lid van het Archiefbesluit), gehoord de provin ciaal archiefinspecteur. Voor de toetsing van andere archiefbewaarplaatsen, met name die van het rijk, is geen procedure vastgesteld. Deze inspecteurs in de elf (intussen twaalf) provincies zijn er altijd van uit gegaan, en doen dat nog steeds, dat de goedkeuringsprocedure en dus het be grip archiefbewaarplaats in engere zin moest worden opgevat: alleen de ruim te met stellingen. De interpretatie van de Archiefraad ging (en gaat) hun te ver. De 'Inspecteurseditie' Van het volledige rapport is al vrij spoedig, in maart 1982, ten behoeve van de goedkeuringsprocedures van de provincies een uittreksel gemaakt, waarin de dienstruimten etc. waren geschrapt en enkele eisen gezien de meest voorko mende omstandigheden bij de bouw van gemeentehuizen en waterschapskan toren anders werden geformuleerd. Deze versie, die in mei 1984 al iets werd bijgesteld, is alleen intern verspreid en door de inspecties ook steeds aan gemeente- en waterschapsbesturen en hun bouwheren ter beschikking gesteld. De schrijver dezes, indertijd secretaris van de Commissie Regeling Archief ruimten, heeft als auteur van het hoofdstuk 'Materiële verzorging' (5 000) in de losbladige uitgave Archiefbeheer in de praktijk2 de vakliteratuur terzake sinds 1982 systematisch doorgenomen, waarbij bleek dat er op een aantal punten wijzigingen nodig waren. Behalve in een interne editie wordt deze versie ook gepubliceerd als bijlage 1 bij hoofdstuk 5040, 'Ruimten bestemd voor de be waring van archieven', pagina 39 en volgende in deze uitgave. De wijzigingen betreffen voornamelijk aanpassing aan nieuwe NEN-normen en de Arbeidsom standighedenwet, de klimaateisen voor andere dan de klassieke informatiedra gers papier en perkament, en verder enkele brandveiligheidseisen wanneer men niet tot compartimentering van een grote archiefbewaarplaats zou willen over gaan. Tot begrip hiervan enkele korte opmerkingen over de factoren die het verval van informatiedragers beïnvloeden. Alle dragers zijn aan natuurwetten onder hevig. Door bewaarcondities te reguleren kan het verval niettemin in ieder ge val sterk worden vertraagd. Scheikundige reacties vinden sneller plaats bij ho gere temperaturen en hogere vochtigheid, alsmede wanneer er bepaalde stoffen in de lucht of bij voorbeeld in hechtmechanieken en verpakkingsmaterialen aanwezig zijn, die met de dragers gaan reageren. Bij temperaturen boven de 18°C worden de condities voor ontstaan en uitgroei van bacteriën en schim mels snel gunstiger, vooral in combinatie met een hoge luchtvochtigheid. Wan neer men de luchtvochtigheid ver naar beneden zou brengen, worden bijna al le informatiedragers bros (vergelijk de reactie van antieke houten meubels: er ontstaan scheuren). Alleen metalen bevinden zich wel bij zeer droge condities. Lage temperaturen doen chemische reacties minder snel verlopen en leiden ook tot vermindering van signaalverlies bij electromagnetische informatiedragers (computer-, geluids- en videobanden). Anderzijds hebben lagere temperaturen 176 177

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1990 | | pagina 37