3 A, 'y versiteiten voltrok en de ontwikkelingen in het studiepatroon en de herkomst van de studenten worden eveneens nader bekeken. Biografisch onderzoek naar bestuurderen, hoogleraren en studenten vormt een belangrijk deel van het on derzoekswerk. Voor een deel kan gebruik worden gemaakt van de bestaande literatuur en het gepubliceerde bronnenmateriaal, voor een deel is archiefon derzoek in de universiteitsarchieven nodig. De Nederlandse universiteitsarchieven in het algemeen 3-1 Het proces van inventarisatie en openbaargeving Het besef dat de openbaarheid van archieven een belangrijk recht voor een volk is, stamt uit de Franse tijd. In Frankrijk kon de burgerij vanaf 1790 toe gang krijgen tot de overheidsarchieven, een in die tijd op grote waarde geschat controlemiddel van de overheidsinstellingen. Vergelijkbare principes werden in Nederland in 1814 en in 1829 vastgelegd, toen het openbaarheidsbeginsel werd aanvaard. Voor de opbouw en de uitbreiding van het centrale rijksar chief in Den Haag heeft vooral dr R. C. Bakhuizen van den Brink, rijksarchi varis van 1854 tot 1865, veel betekend. Het zou evenwel nog geruime tijd du ren voordat de organisatie van deze staatszorg ook in den lande zijn beslag had gekregen. De laatst aangestelde provinciale archivaris was die in Zeeland. Hij werd in 1890 benoemd. Gemeentelijke archivarissen komen zelfs nu nog slechts in 65% van alle Nederlandse gemeenten voor. Een wettelijke regeling van de openbaarheid der archieven kwam er pas in 1918. Bij die gelegenheid werd ook de coördinatie tussen de diverse bewaarplaatsen verbeterd en wer den regels opgesteld voor de vernietiging van stukken. De bemoeienis van het rijk met de archivering van de rijksuniversiteiten was navenant aan dit trage tempo. Wel werd voorgeschreven dat er een archief moest worden bijgehouden, maar zowel het kb van 1815 als de wet van 1876 lieten de instructie van de archivaris aan de curatoren over. De Leidse curatoren von den het in 1818 voldoende als de secretaris de papieren behoorlijk in orde bracht en hield. In 1880 spraken zij in de instructie ook van inventarisatie. Die kon de secretaris evenwel kennelijk niet waar maken, getuige de verzoeken die twee jaar later aan het ministerie werden gericht om een deskundige die het oud archief kon inventariseren. Het rijk weigerde. Het is in dezelfde periode geweest, aan het eind van de vorige eeuw, dat ideeën over het ordenen en inventariseren van archieven verder werden uitgewerkt. In 1891 werd de Vereniging van Archivarissen opgericht. Een door de vereni ging ingestelde commissie, bestaande uit de rijksarchivarissen van Utrecht, Gro ningen en Zeeland (S. Muller, J. A. Feith en R. Fruin) stelde een Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven op, die internationale erken ning verwierf. Daarbij werden nieuwe beginselen voor het archiveren voor gesteld (herkomstbeginsel, bestemmingsbeginsel en structuurbeginsel bijvoor beeld).3 Eveneens rond de eeuwwisseling, maar ten dele ook al vóór die tijd (Gro ningen bijvoorbeeld, zie onder), kwamen de behoeftes aan een andere orde ning en een betere beschrijving ook binnen de universiteiten duidelijker naar 32 De Leidse Universiteit in 1828 op een litho van Leendert Springer. Foto: Gemeentearchief Leiden. voren. De inventarisatie van het Leids universiteitsarchief is in eerste instantie in 1909 gerealiseerd door de toenmalige directeur van de Koninklijke Biblio theek, P. C. Molhuysen. Hij bracht met het oog op de door hem te verzorgen rijkspublicatie van de geschiedbronnen der rijksuniversiteit in de archieven tot 1811 een eerste ordening aan. In de jaren dertig werd dit werk voortgezet door rijksarchivaris Van der Pol, die de periode na 1815 voor zijn rekening nam, en tenslotte door H. Hardenberg die de periode vóór 1815 nog eens overdeed in 1935. In Utrecht hadden de curatoren de secretaris al in 1815 van een preciezere instructie voorzien dan zijn Leidse collega had gekregen. Hij moest bijvoor beeld ook registers en agenda's van de notulen bijhouden. Die taak werd in 1880 nog uitgebreid met eisen aan de financiële administratie en de tienjaar lijkse registratie van de agenda's. Curatoren gingen er toen ook toe over jaar lijks de archivering te controleren. In 1948 volgde de overdracht van het ar chief aan het Rijksarchief met aanvullingen daarop in 1967 en 1978. De strakkere bemoeienis van het curatorencollege had tot gevolg dat het Utrechts archief 33

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1990 | | pagina 6