De universiteitsarchieven
in Nederland vanaf de 19e eeuw,
in het bijzonder die te Groningen
H. de Vries
De universiteit, bakermat van historisch onderzoek, onderwerpt ook haar eigen
geschiedenis aan kritische beschouwing. De universiteitsarchieven vormen voor
dat onderzoek een belangrijke bron. Drs. Harry de Vries maakte een overzicht
van de aanwezigheid, toegankelijkheid en gebruiksmogelijkheden van deze ar
chieven.
1
Inleiding
'Ruim een jaar geleden heb ik Uega, na eenen arbeid van schier veertien jaren,
van het volkomen in orde brengen van het archief van Uega collegie, van 1814
af tot op den tegenwoordigen tijd, door mijnen voorganger achterlijk nagela
ten, gerapporteerd. Sedert dien tijd ben ik begonnen met het oude archief na-
tezien en in orde te brengen, en het tegenwoordig rapport is alzoo het eerste
deswegens.'1
In deze bewoordingen deed de secretaris van het Groningse curatorencolle
ge, A. L. Wichers, op 19 november 1841 verslag van zijn ervaringen met het
curatorenarchief. Toen hij in 1825 in functie trad, moet het archief in een wan
ordelijke toestand hebben verkeerd. Zijn voorganger Salverda, die vanaf 1798
(met een onderbreking van 1812 tot 1815) secretaris was, had van het archive
ren niet veel werk gemaakt. Wichers, en trouwens vóór hem ook al de curator
burgemeester Van Iddekinge, die het secretariaat in de maanden voordat Wi
chers met zijn werk begon had overgenomen, begonnen de stukken vanaf 1815
op orde te brengen. Dat hield onder meer in dat de notulen en besluiten van
het college nog in een Register van Resolutiën moesten worden bijgeschreven.
Van Iddekinge had voor deze werkzaamheden een klerk kunnen aanstellen,
Wichers deed het omdat hij zijn werk kennelijk met inzet en liefde deed. Hij
investeerde zonder twijfel meer tijd in zijn betrekking dan in die tijd van een
secretaris werd verwacht.
Wichers heeft niet alles kunnen uitvoeren wat hij van plan was. Al vanaf
30
A.L. Wichers.
Foto: Rijksarchief in Groningen.
het begin van zijn secretariaat had hij een geschiedenis van de universiteit wil
len schrijven. Het moet hem hebben gestoken dat Siegenbeek dat wel lukte
in Leiden, terwijl hij er niet aan toe kwam. Hij koos er in 1841 voor zijn laat
ste jaren als secretaris te werken aan het curatorenarchief van vóór 1800 en
gaf curatoren in overweging voor de geschiedenis van de hogeschool maar
iemand anders te zoeken. De oudste protocollen uit 1611-1699 had hij toen
al laten overschrijven. Daar wilde hij geen vergoeding voor. Een jaar voor zijn
overlijden in 1844 overhandigde Wichers nog een lijst met de aantallen stu
denten die jaarlijks door de rectores waren ingeschreven. Voor curatoren had
dit misschien een minder hoge prioriteit. We zouden dat kunnen afleiden uit
het feit, dat de geschiedenis van de Groningse Hogeschool nog tot 1864 op
zich zou laten wachten. Het is duidelijk dat Jonckbloet, die dat gedenkboek
schreef, zijn werk zonder de voorbereidende werkzaamheden van Wichers niet
op deze manier had kunnen schrijven. Ook Huizinga, van wie het gedenkboek
het derde eeuwfeest in 1914 luister bij mocht zetten, leunde zwaar op het in
middels goed georganiseerde curatorenarchief. Hij gebruikte er met name de
reeksen notulen van.
2
Het perspectief van de gebruiker2
In het kader van een onderzoek naar de transformatie van de Nederlandse uni
versiteit tussen 1815 en 1940 hebben we kennis gemaakt met de universiteits
archieven. Dit artikel wil een globale inleiding op de bruikbaarheid en de be
perkingen van deze archieven geven. Een dergelijke toetsing van het
archiefmateriaal hangt nauw samen met de vraagstelling van dat onderzoek.
Daarom geven we daarvan eerst in het kort een indruk.
Om de genoemde transformatie te analyseren wordt allereerst geprobeerd
de enorme expansie in die periode in kaart te brengen. Met deze groei gingen
diverse andere processen gepaard. De veranderingen in de manier waarop de
universiteiten werden bestuurd, het proces van differentiatie en specialisering
met de begeleidende professionaliseringsverschijnselen, dat zich binnen de uni-
31