hand van archiefstukken. Tijdens deze tentoonstelling presenteerde het stads
archief van Gent zich. Het boekje bevat achtereenvolgend een kroniek van het
archief een schets van het takenpakket, biografieën van de stadsarchivarissen
sinds 1817, geschiedenis van het archiefgebouw, overzicht van de aanwezige
archieven en verzamelingen, voorbeelden van onderzoek (familie, woning of
straat), praktische informatie (adres, openingstijden, aanvragen van stukken
etc.). Een kort overzicht van de geschiedenis van Gent, als referentiekader voor
de onderzoeker, besluit het boekje.
Beantwoorden deze uitgaven aan de wensen van de onderzoeker? Wat mag
hij verwachten van zo'n gids? Een archiefgids zal in de eerste plaats een over
zicht geven van de mogelijkheden voor de onderzoeker en hem hierbij de weg
wijzen. De kern van de gids wordt dan gevormd door een korte beschrijving
van de belangrijkste aanwezige archieven, de bibliotheek en de topografische
atlas. Bij de beschrijving van een bepaald fonds wordt aangegeven of er een
inventaris is (waarvan de inleiding dieper op de inhoud ingaat), literatuur (bij
voorbeeld een deeltje uit de serie broncommentaren) of een nadere toegang.
De auteur schetst de lezer bovendien in het kort hoe hij zijn weg in dit archief
fonds kan vinden. Daarnaast zou, als illustratie van de mogelijkheden, nog ver
wezen kunnen worden naar een publikatie waarvoor gebruik gemaakt is van
het betreffende materiaal. De gids zal hier moeten volstaan met de 'belangrijk
ste', de meest geraadpleegde archieven en de voornaamste toepassingsmoge
lijkheden. Voor een volledig overzicht kan dan verwezen worden naar het ar
chievenoverzicht waarin de betreffende archiefdienst ter sprake komt (of de
bij de archiefdienst aanwezige bijgewerkte versie).
Wat de gids buiten deze kern nog biedt, is afhankelijk van de opvattingen
van de samensteller. Aan de beschrijving van de belangrijkste fondsen zou een
korte inleiding over inhoud van het begrip 'archief' vooraf kunnen gaan, met
een korte theoretische verhandeling (met literatuurverwijzing), waarbij verder
de praktische gang van zaken in de studiezaal aan de orde kan komen. Ook kun
nen in een apart hoofdstuk de bij de betreffende archiefdienst aanwezige mo
gelijkheden worden gegeven voor enkele concrete vormen van onderzoek.
Een vergelijking van de hiervoor gegeven korte overzichten van de inhoud
van de twee uitgaven laat zien dat beide gidsen deze drie elementen bevatten.
Zij gaan in op theorie en praktijk van 'het archief', geven een overzicht van
een aantal archieffondsen en werken enkele onderzoekmogelijkheden uit.
De Gentse gids is wat ruimer van opzet, wat mede zijn oorzaak zal vinden
in het feit dat deze verschenen is in het kader van een tentoonstelling gewijd
aan de archiefdienst. Verschillende van de in de Gentse gids besproken onder
delen vormen voor de onderzoeker ballast (zoals biografieën van de Gentse
stadsarchivarissen, geschiedenis van het archiefgebouw). Wat hij wil weten is
vooral: wat kan ik bij deze archiefdienst vinden en hoe vind ik er mijn weg?
De Gentse gids gaat uitgebreid in op de daar aanwezige archieven. Per ar
chieffonds wordt een gestructureerd overzicht gegeven van de bestanddelen met
een korte toelichting en het 'archiefreeksnummer' waarin het terug te vinden
is. De gids verzuimt hierbij te vermelden in hoeverre de Gentse archieven in het
algemeen of bepaalde onderdelen in het bijzonder openbaar zijn (zoals onder
het kopje 'personeel' de examendossiers 19e eeuw-1987). De Noordhollandse
gids beperkt zich bij het overzicht van de archieven tot de belangrijkste en
100
kan verder verwijzen naar de De archieven in Noord-Holland. Per onderwerp
(bijvoorbeeld rechterlijke archieven, notarissen, kadaster) wordt een korte toe
lichting gegeven op de aanwezige onderzoekmogelijkheden.
De beide gidsen bieden de bezoeker in de bespreking van enkele onderzoek
voorbeelden voldoende houvast om ter plaatse aan de slag te kunnen. De Noord
hollandse gids geeft bij deze voorbeelden geen literatuurverwijzingen. Een mi
nimale verwijzing, bijvoorbeeld naar een handboek, was hier op zijn plaats
geweest. Het lijkt me niet tot de taak van een archiefgids te behoren om uit
te leggen wat historisch onderzoek inhoudt en op welke wijze gegevens uit lite
ratuur en archieven verwerkt kunnen worden, zoals de Noordhollandse gids
doet. Daarvoor staan de onderzoeker andere handleidingen ter beschikking
(waarnaar verwijzingen overigens ontbreken).
Genealogisch onderzoek
p. nieuwland, K. zandberg, J. visser en A. medema, Gids voor genealogisch
en biografisch onderzoek in Friesland. Leeuwarden 1988. Uitgave Fryske Aka-
demie (Fryske Argyfrige 'Monumenta Frisica' nr. 48; Fryske Akademy nr. 688).
isbn 906171 688 8
r. de la haye, Handleiding voor genealogisch onderzoek in Limburg. Maas
tricht 1987. Uitgave Stichting Vrienden van het Rijksarchief in Limburg en
Sectie Genealogie van het Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap.
isbn 907215401 Oen 907215501 7.
Degene die in Friesland of Limburg start met zijn genealogisch onderzoek is
ten opzichte van zijn collega-onderzoekers in andere provincies enigszins in
het voordeel: behalve de algemene literatuur staat hem een gids ter beschik
king, toegesneden op de mogelijkheden van zijn gewest. De gedifferentieerde
bestuurlijke, juridische en fiscale structuren naar tijd (voordat hierin in de ne
gentiende eeuw eenvormigheid aangebracht werd) en regio geven zin aan der
gelijke provinciale genealogische gidsen.
De samenstellers van deze twee gidsen hebben gekozen voor een verschillen
de opzet. De Friese gids (een herziene uitgave van de gids uit 1979) begint met
een algemeen gedeelte: een inleiding waarin enkele basisbegrippen en het be
gin van het onderzoek (het 'huiswerk') worden besproken. Daarna komen drie
achtereenvolgende hoofdstukken: het Rijksarchief in Friesland, het Gemeen
tearchief van Leeuwarden en het Streekarchivariaat Noordoost-Friesland.
Deze aanpak heeft zowel voor- als nadelen. De kracht van een dergelijke
opzet is, dat de auteur van een hoofdstuk, die werkzaam is (geweest) bij de
betreffende archiefdienst, zich als een vis in het water voelt. Hij weet welke
mogelijkheden er aanwezig zijn voor de genealoog. De stof kan gepresenteerd
worden op een manier die nauw aansluit bij de praktijk van het onderzoek.
De auteur geeft als het ware een rondleiding door de studiezaal: de lezer krijgt
uitleg over aard van een bepaalde bron, over hoe hij zijn weg erin vindt (in
ventaris, indices), de beschikbaarheid (vraagt hij het origineel aan of is er een
microfilm of fotokopie beschikbaar in de studiezaal?), het vervaardigen van
fotokopieën etc. Dit alles bevordert de zelfwerkzaamheid van de onderzoeker
en komt de zelfbediening in de studiezaal ten goede. De genealoog krijgt snel
101