Met de oudste zoon Adrianus Gerardus Drossaers is het heel anders gegaan. Hij begon zijn loopbaan als officier in het Nederlandsch-Indische leger. Van wege zijn dapperheid in de expeditie tegen Boni werd hij in 1860 onderschei den met de Militaire Willemsorde, maar hij nam reeds in het begin van 1861 ontslag uit de dienst, omdat het krijgsbedrijf hem tegenstond. Ten behoeve van zijn vader heeft hij zich in Midden-Java bezig gehouden met de exploita tie van een bos. Met zijn vader was hij ook bij spoorweg-aanleg betrokken. Adrianus Gerardus had de veertigjarige leeftijd reeds bereikt, toen hij te Bata via 3 januari 1877 in het huwelijk trad met Johanna Bernardina de Jongh uit Steenbergen. Bruid en bruidegom hadden elkaar aan boord op reis naar Indië leren kennen. Voor hem was dit de terugreis van Europees verlof. Zij had haar geboortegrond achter zich gelaten om in de tropen, naar zij zich had voor gesteld, als onderwijzeres werkzaam te zijn, maar kwam nu als jonggetrouw de vrouw met haar akten Frans en Engels in het Javaanse oerwoud terecht. Daar hield zij het na een half jaar niet langer uit. Haar man installeerde haar in Batavia, waar in 1878 het eerste kind, een dochter ter wereld kwam. Het volgend jaar viel het besluit ter wille van de gezondheid van moeder en kind voorgoed naar Nederland terug te keren.1 Eenmaal in het vaderland behoefde Adrianus Gerardus Drossaers zich niet meer om een betrekking te bekommeren. Zijn vaders erfenis stelde hem in staat com fortabel met zijn gezin te leven. Sophia W. A. Drossaers, te Teteringen bij Breda 20 maart 1886 geboren, groeide ter plaatse als de op een na jongste van zeven kinderen op. Zij is er altijd dankbaar voor geweest, dat zij in haar jeugd de kans heeft gekregen haar intellectuele gaven optimaal te ontwikkelen. Voor een jong meisje was dit toen nog allerminst vanzelfsprekend. Bij haar intrede in het gymnasium te Breda kwam Sophie Drossaers als enig meisje in een jon gensklas terecht. Het moet een ware sensatie zijn geweest. Het gymnasium pleegt zijn leerlingen op te leiden voor de Universiteit. In het geval van Sophie Drossaers werd het de Rijksuniversiteit te Leiden, waar zij zich in oktober 1905, op negentienjarige leeftijd, liet inschrijven in de fa culteit der Letteren en Wijsbegeerte. Tien jaren later in 1915 - vond haar studie een bekroning in haar promotie. Haar proefschrift was gewijd aan Diploma tieke betrekkingen tusschen Spanje en de Republiek der Vereenigde Nederlan den 1678-1684. Professor drC. H. Th. Bussemaker, hoogleraar in de Algeme ne geschiedenis, had haar aandacht op het onderwerp gevestigd, had zijn studente ook de vereiste begeleiding gegeven, maar was tot Sophie's verdriet voor de voltooiing van haar proefschrift overleden, zodat zijn collega proxi- mus professor drP.J. Blok de taak van promotor moest overnemen. Beiden gedenkt de promovenda op de gebruikelijke wijze in haar voorwoord om dit vervolgens met twee typerende zinnen te besluiten: 'Niet gaarne zou ik eindi gen zonder ook U, Hooggeleerde Bolland, mijn dank te betuigen voor alles wat Uw colleges mij voor mijn leven gegeven hebben. Tenslotte een woord van dank aan de beambten van de archieven hier te lande en te Brussel voor de mij verleende hulp'. Men mag wel stellen, dat de wijsgeer Bolland haar levens beschouwing heeft bepaald, de archieven haar beroep. 88 De Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven stellen ons in staat de ambte lijke loopbaan van mejuffrouw dr S. W. A. Drossaers van jaar tot jaar te vol gen. Na zich 1 oktober 1912 als volontaire aan het Algemeen Rijksarchief te hebben verbonden, verwierf zij kort na haar promotie haar aanstelling in de bescheiden rang van adjunct-commies met ingang van 1 oktober 1915. Het Al gemeen Rijksarchief is mejuffrouw Drossaers haar hele leven trouw gebleven. Als hoofdchartermeester terugziend op een eervolle staat van dienst zou zij in 1951 de pensioengerechtigde leeftijd bereiken. Mejuffrouw Drossaers kan erop bogen de eerste academisch gevormde vrouw in de Rijksarchiefdienst te zijn geweest, maar zij is in het Algemeen Rijksar chief vrij spoedig door anderen gevolgd: mejuffrouw dr J. M. Sernée deed als volontaire haar intrede in 1916, mejuffrouw mr G. H. C. Breesnee in 1917. De naam van de eerste, vroegtijdig overleden, is thans in archiefkringen nagenoeg vergeten. De tweede heb ik evenals mejuffrouw Drossaers nog persoonlijk mee gemaakt. Op te komen voor de belangen van de vrouw in een door mannen gedomineerde gemeenschap zag deze vrouwelijke voorhoede, voor zover dit mogelijk was, begrijpelijkerwijze als haar taak. Reeds als volontaire bij de haar toevertrouwde ordening en beschrijving van de Delftse kloosterarchieven heeft mejuffrouw dr S. W. A. Drossaers zich vol gens het getuigenis van de toenmalige Algemene Rijksarchivaris professor mr R. Fruin door haar zorgvuldigheid onderscheiden. Zorgvuldigheid men kan het ook zin voor nauwkeurigheid noemen is van al haar archiefwerk het ken merk bij uitstek gebleven. Bij de nieuwe indeling, die in 1916 voor het Alge meen Rijksarchief werd ingevoerd, kreeg mejuffrouw Drossaers haar vaste plaats bij de afdeling 'Generaliteitsarchieven tot 1796'. Toentertijd was het de Tweede Afdeling onder leiding van dr L. W. A. M. Lasonder. Met ingang van 1 januari 1922 zou het de Eerste Afdeling worden. Als hoofdtaak werd haar hier het omvangrijke archief van de Nassause Domeinraad toevertrouwd. Met onvolprezen toewijding is mejuffrouw Drossaers zich nog jaren na haar pensionering voor dit archief blijven inzetten. Het resultaat mag indrukwek kend worden genoemd: Het archief van den Nassauschen Domeinraad. Eer ste deel: Het archief van den Raad en Rekenkamer te Breda tot 1581, 5 ban den ('s-Gravenhage, 1948-1949) en Het archief van de Nassause Domeinraad. Tweede deel: Het archief van de Raad en Rekenkamer te Breda tot 1581, Stuk ken betreffende de rechten en goederen van Anna van Buren, 5 banden ('s-Gra- venhage, 1955). Als we constateren, dat hiermee twee belangrijke archiefbestanddelen voor wetenschappelijk onderzoek ontsloten zijn, dan hebben met de inventarissen de regesten van oorkonden en brieven-het zijn er 6504 in totaal - benevens de onontbeerlijke indices hier het hunne toe bijgedragen. Het werk heeft niet alleen hier te lande, maar ook in het buitenland waardering geoogst. Zo besprak Joseph Prinz het tweede deel in het Düsseldorfer Jahrbuch van 1956. Charles Johnson deed dit in de English Historical Review van hetzelfde jaar. Met de latere afdelingshoofden, met wie mejuffrouw Drossaers te maken kreeg-de rijksarchivarissen mr R. Bijlsma sedert 1922 en mr H. Hardenberg sedert 1946 - was de verstandhouding - naar ik begrepen heb - niet optimaal. Mejuffrouw Drossaers was een persoonlijkheid, die zich niet gemakkelijk kon 89

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1990 | | pagina 34