Drs J. Fox op zijn werkkamer in het Algemeen
Rijksarchief aan het Bleijenburg
in 1979.
Foto: E. R. Ooijevaar.
geleidelijk het inzicht gerijpt in de sterke verwevenheid van de Noord- en Zuid
nederlandse geschiedenis in bepaalde tijdperken. In die tijd nodigden de pro
fessoren de studenten nog wel op bezoek. Prof dr O.A. Oppermann5 placht
dan 's avonds thee te schenken met een scheut cognac. Een dergelijke seance
ten huize van prof Geyl liep eens onbedoeld op een 'nachtelijke zitting uit,
doordat niemand, uit verlegenheid, als eerste durfde op te stappen. Dit ging
tot één uur 's nachts zo door waarna Geyl te kennen gaf dat dit niet voor her
haling vatbaar was'.
'Tijdens mijn studie wilde ik al het archiefwezen in. In die tijd waren de mo
gelijkheden, als je geschiedenis studeerde, beperkt en het leraarsambt trok mij
niet aan. Dat ik het archiefwezen in wilde wil overigens niet zeggen dat ik tij
dens mijn studie ook aan archiefonderzoek heb gedaan. Dit werd trouwens
ook niet aangemoedigd. Wel heb ik de colleges paleografie van dr A. Huls
hof,6 de toenmalige bibliothecaris van de universiteitsbibliotheek, gevolgd'.
Door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog moest drs. Fox zijn studie
afbreken. Op dat moment had hij reeds een verzoek tot naturalisatie ingediend,
dat ongelukkig genoeg nog niet was afgehandeld. Hij had namelijk bij zijn
geboorte de Britse nationaliteit gekregen. Hierdoor belandde hij in een Duits
interneringskamp.
'De Duitsers gingen er toe over Britse onderdanen vast te zetten. Ik kwam
eerst enige maanden in Schoorl terecht. In september gingen geruchten dat we
overgeplaatst zouden worden naar een ander kamp. Een medegeïnterneerde
had opgevangen dat we naar Dorst dichtbij Breda zouden gaan. Dit was ech
ter een totale misrekening want het bleek Tost in Opper-Silezië te zijn.7 In
maart 1941 kwam ik vrij. Ik studeerde uiteindelijk in januari 1942af.Van 1942
tot 1945 was ik als volontair voor het archiefexamen eerste klas werkzaam bij
de Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht, met de toenmalige gemeentearchiva
ris mr J.W.C. van Campen als mentor. Daar heb ik de archieven van de ver
eniging Het Leesmuseum (1839-1896) en Het Utrechtsch Leesmuseum (1896-
1930)8 en het tot dan toe overgedragen gedeelte van het archief van het Ge
nootschap 'Kunstliefde' geïnventariseerd'.9
Eind 1945 vestigde hij zich weer in 's-Gravenhage. Doordat het moeilijk was
in die tijd een baan te krijgen en zijn naturalisatieaanvraag nog steeds liep,
nam hij toen genoegen met een benoeming als archivaris bij de Koninklijke
Nederlandse Toeristenbond anwb.
Van adjunct-chartermeester tot rijksarchivaris
'Door omstandigheden kon ik pas in 1949 het tweede deel van het archiefexa-
men afleggen. Doordat ik inmiddels in 1947 was genaturaliseerd, stond een
Nederlandse loopbaan voortaan voor me open. Enkele maanden later ben ik
mej. dra E.H. Korvezee, die toen rijksarchivaris in Noord-Brabant werd, als
adjunct-chartermeester opgevolgd'
Had u achteraf bezien ook wel op een ander rijksarchief willen werken?
'Ik ben een geboren Hagenaar en voel me met die stad verbonden en in het
Algemeen Rijksarchief heb ik mij bij uitstek thuisgevoeld. Ik begon mijn loop
baan bij het Rijksarchief in Zuid-Holland als chartermeester onder mr B. van
't Hoff, aan wie ik na zijn overlijden een 'In memoriam' in het nab heb ge
wijd.10 In 1965 ben ik hem opgevolgd. Overigens ben ik in 1958 al als waar
nemend rijksarchivaris opgetreden. Ik ben toen, vanwege een ziekenhuisop
name van dr A.J. van de Ven, de rijksarchivaris in Utrecht, gedurende drie
maanden zijn plaatsvervanger geweest. Normaal gesproken pleegt de charter
meester, in dit geval mr J.H. de Vey Mestdagh, dan als zodanig op te treden.
Deze zou echter juist in die tijd naar Parijs afreizen om daar de Stage Techni
que International d'Archives aan de Ecole des Chartes te volgen. Tijdens het
plaatsvervangerschap mocht ik natuurlijk niets aan het beleid veranderen, hoog
uit mocht ik iets doen in de geest van Van de Ven. Ik was ook waarnemend
provinciaal inspecteur. Ook hier mocht ik geen initiatieven ontplooien, en al
leen reageren als er een beroep op me werd gedaan. Bovendien mocht ik me
toen uitdrukkelijk niet bezighouden met het archief van de Oud Bisschoppe
lijke Clerezij, dat Van de Ven, zelf lidmaat van de Oud Katholieke Kerk, be
heerde. Het berustte toen in het Rijksarchief in Utrecht, maar was niet aan
het rijk in bewaring gegeven. Voordien had het in het Algemeen Rijksarchief
berust, waar de heer J. Bruggeman11 tot aan zijn dood namens voornoemd
kerkgenootschap met het beheer daarvan was belast.'
25
24