100 80 60 40 20 percentage hard/glad vezelig 1820 1840 1860 1880 13X1 1920 Figuur 6a Soort van papier bevolkingsregisters 100 percentage 80 60 40 20 aluin 1ignine 1820 1840 1860 1880 1900 1920 Figuur 6b Voorkomen van aluin en lignine bevolkingsregisters 60 Zetten we samenvattend alle gemeten grootheden op een rij16 om na te gaan waardoor nu het meest de papierkwaliteit (in casu het handvouwgetal) bepaald wordt, dan blijken het tijdvak en de papiersoort de hoogste verklarende waar de te hebben. Andere kenmerken (pH, lignine, aluin) dragen verder niet of nau welijks aan verklarende waarde bij. Anders gezegd: het vaststellen van de pa piersoort én het tijdvak, waar uit het register stamt, geeft een zekere indicatie over de breekbaarheid van het papier; aanvullende gegevens als pH, lignine of aluin kunnen die indicatie niet beter maken. We concluderen, dat de positieve correlatie tussen lage pH en papierbreuk, die we specifiek voor de periode 1840-1880 maten, voornamelijk is terug te voeren op een verschil in twee groepen verschillend papier, enerzijds het kwa litatief goede vezelige papier met wat hogere pH, anderzijds het breekbaarde re gladde papier met een lagere pH. De correlatie tussen pH en papierbreuk is dus grotendeels een schijnverband, er blijkt slechts in geringe mate sprake te zijn van een rechtstreeks causale relatie. 5 Onderzoek 3 5-1 De methode beproefd in een heterogeen bestand, de administratieve archieven Nadat het onderzoek in veel geraadpleegde, homogene bestanden - bv, bs en na - duidelijkheid verschafte over de toestand waarin zij verkeerden, is de vraag naar de kwaliteit van het overige negentiende- en twintigste-eeuwse ar chiefbestand een voor de hand liggende. Voor gemeenten zijn dit de administra tieve archieven die vanaf 1811 zijn gevormd en in een aantal gevallen tot 1945 zijn overgedragen. De omvang van deze archieven is echter veel groter dan de tot nu toe onderzochte en de samenstelling is heterogener. Voor het onder zoek van de administratieve archieven staan de twee volgende vragen centraal: ten eerste, hoe is over het geheel genomen de staat van deze archieven? ten tweede, in hoeverre is het te verklaren, dat bepaalde stukken zo'n laag hand vouwgetal hebben, met als mogelijke verklarende variabelen: papiersoort, lig- ninegehalte, verlijming, ouderdom en zuurgraad? Door middel van een aselecte steekproef willen wij deze vragen beantwoor den (zie bijlage 1). Wij denken daarbij in eerste instantie aan een onderzoek in honderd a tweehonderd inventarisnummmers uit het gehele bestand. Wan neer blijkt dat deze proef onvoldoende duidelijkheid verschaft, dan is een om vangrijker aantal metingen te verrichten in een selectief deel van dit bestand, bijvoorbeeld toegespitst op een bepaalde categorie stukken. Bij dit onderzoek is eenzelfde meetwijze toegepast als bij onderzoek 2 met dien verstande dat de volgende mutaties zijn doorgevoerd (zie bijlage 4): vouwproef: tot maximaal tien keer vouwen, voorafgegaan door een prognose papiersoort: uitgebreid met de categorie doorslagpapier ligninegehalte: voor de hoeveelheid aanwezige lignine is een gradering ingevoerd. De prognose is toegevoegd omdat wij wilden vaststellen in hoeverre de breek baarheid van het papier van te voren in te schatten was. Schade aan de stukken door het mogelijk afbreken van een hoek zou dan voorkomen kunnen worden. 61

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1990 | | pagina 20