zing in tijd. Er van uitgaande dat dit onderzoek landelijk uitvoerbaar moet zijn, ook door de kleine archief- en bibliotheekdiensten, is een eenvoudige me thode van onderzoek vereist. De toe te passen methode dient een betrouwbaar beeld te geven van de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de aanwezige schade. Gelet zal moeten worden op de samenhang tussen die schade en de chemische samenstelling van het papier. In het buitenland uitgevoerde schade-inventarisaties maakten gebruik van een eenvoudige, visueel-manuele beoordelingsmethode, ontwikkeld door de Stanford University Library.4 Basis van die methode is de bepaling van de kwaliteit van het papier door middel van een vouwtest. De proef-projecten van de kb en het onze zullen moeten uitwijzen of deze zogenaamde Stanford-me- thode, eventueel in aangepaste vorm, geschikt is voor het gestelde doel. Het tot nu toe door het streekarchief uitgevoerde onderzoek is te onderschei den in drie fasen. De eerste was een toetsing van de gekozen methode, gevolgd door een onderzoek in een homogeen en één in een heterogeen bestand. De verslaglegging van deze onderzoeken wordt voorafgegaan door een uiteenzet ting van de toegepaste methodiek. Een vergelijking met de uitkomsten van in ternationaal en nationaal onderzoek zal worden getrokken. Met het oog op een op te stellen conserverings- en restauratieplan zijn gelijktijdig andere vor men van schade geïnventariseerd, doch de nadruk bij dit onderzoek ligt op het verval van papier in de negentiende- en twintigste-eeuwse archieven. 2 Methode van onderzoek Een van de geformuleerde uitgangspunten is dat de methode van onderzoek eenvoudig toe te passen moet zijn. Voorts moet zij betrekking hebben op ar chiefmateriaal, reeds toegepast zijn en de uitkomsten dienen erkend te zijn. Aan deze condities lijkt de Stanford-methode te voldoen. Deze methode is ge baseerd op visueel-manuele waarnemingen, die na instructie door een ieder uit te voeren zijn. Zij is toegepast door diverse universiteitsbibliotheken, Stan ford, Syracuse,5 Uppsala6 en de British Library.7 Uppsala heeft de methode gemodificeerd. Deze variant geeft bovendien de gewenste mogelijkheid om de resultaten te relateren aan de chemische samen stelling van het papier. Alleen aan de voorwaarde dat zij betrekking moet heb ben op archiefmateriaal is niet voldaan. De vermelde onderzoeken betreffen namelijk alle bibliotheekcollecties. Archiefbescheiden verschillen daarvan op een aantal wezenlijke punten. Voorop staat dat archivalia uniek zijn. Dit stelt specifieke eisen aan het onder zoek; zo kan bijvoorbeeld geen onderzoekstrook van een archiefstuk gesne den worden, zoals soms bij boeken gebeurt. Daarnaast zijn veel archiefeenhe den, met name dossiers, heterogener van samenstelling dan boeken. Zijn voor de archivaris informatie en drager het belangrijkst, de bibliothecaris heeft daar naast ook oog voor de boekband, de staat van het bindwerk en het aanzien van het boek. Doel van ons onderzoek is de kwaliteit van het papier na te gaan, dus dient de methode in die zin aangepast te worden. De Uppsala-variant van de Stanford-methode is meer gedetailleerd uitge werkt voor wat betreft de gradering van de papierkwaliteit. Daarnaast is het 50 papier geanalyseerd door het bepalen van de vezelsamenstelling en getoetst op de aanwezigheid van lignine en van hars-aluin-lijming. Voorts is de zuurgraad van het papier gemeten. Deze analyse is gedaan om de betrouwbaarheid van de vouwproef volgens Stanford na te kunnen gaan. Op grond van deze Zweedse variant is door ons gekozen voor de volgende methode (Eindhoven-variant): Gradering papierkwaliteit: uitvoeren van een vouwproef nagaan of in het papier scheurtjes voorkomen of daaruit stukjes ontbreken of de randen van het boekblok, voorzover van toepassing, zijn aangetast de mate van verbruining van het papier. Papieranalyse: meten van de zuurgraad van papier met aantekening van het voorkomen van inkt op de meetplaats benoemen van de papiersoort bepalen van het ligninegehalte bepalen van het voorkomen van hars-aluin-lijming. 3 Onderzoek 1 3-1 Het beproeven van de methode Het doel van dit onderzoek is tweeledig: ten eerste het verkrijgen van een glo bale indruk van de stand van zaken in ons archief, en ten tweede het testen van de voor archiefmateriaal gemodificeerde methode. De keuze is hierbij gevallen op de volgende bestanden: de registers van de burgerlijke stand, de bevolkings registers (inclusief régistres civiques, états de population en de volkstellingsre- gisters) en de notariële akten. De redenen daarvoor: het zijn veel geraadpleegde bestanden die passen binnen het tijdvak van dit onderzoek; daarnaast zijn ze gemakkelijk in dateerbare blokken in te delen en binnen een eenheid is enige homogeniteit in gebruikt papier te veronderstellen. Binnen elk bestand is een aantal tienjarenblokken onderzocht, die gerelateerd zijn aan wijzigingen die optraden in de papierfabricage.8 Daarbij is er van uitgegaan dat de registers veelal voor tien jaren vooruit werden aangemaakt, zodat een vertraging van tien jaar is ingecalculeerd. Gekozen is dan ook voor de perioden: 1810/20 (toe passing hars-aluin-lijming), 1850/60 (invoering van houtslijp) en 1880/90 (che mische bereiding van celstof als grondstof). Om meer informatie te krijgen over de archiefbescheiden uit de gehele te onderzoeken periode zijn ook de tijdsblok ken 1830/40, 1900/10 en 1920/30 meegenomen. De eindgrens wordt bepaald door de geldende overbrengingstermijnen. Voor het notarieel ligt die grens reeds in 1905. Bij het vermelden van genoemde tienjarenblokken onder 'resultaten' zal alleen het beginjaar van het blok vermeld worden. Om een antwoord te krijgen op de vraagstelling: wat wordt bedreigd en in wel ke mate, zijn van de steekproefexemplaren (zie bijlage 1) de volgende gegevens 51

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1990 | | pagina 15