de onderhoudskosten, die ongeveer 1% van de investeringskosten per maand zullen bedragen. er is geen weg terug: alle toekomstige conversieproblemen, nieuwe investerin gen enzovoort zullen onder ogen moeten worden gezien. Inleider concludeerde dat de investeringskosten (hardware, software) meestal in grote trekken bekend zijn, ook al worden de bijkomende kosten (aanpas sing van ruimtes, bekabeling enzovoort) vaak over het hoofd gezien. Wat ech ter maar al te vaak wordt verwaarloosd zijn de verborgen kosten (in de perso nele sfeer), die doorgaans veel hoger zijn. Schatting van deze kosten kan de systeemkeuze beinvloeden, bijvoorbeeld in verband met de vraag in hoeverre eigen deskundigheid vereist is. Onontbeerlijk is bovendien het opstellen van een programma van eisen, waarmee voortdurend vastgesteld kan worden wat wel en niet nodig is, of langs andere wegen bereikt kan worden. De neiging bestaat naar een ideaal systeem te zoeken en, bij het onvermijdelijk niet vin den ervan, tot ingrijpende software-ontwikkeling over te gaan. Dit leidt bijna altijd, niet alleen op korte maar ook op lange termijn, tot extra problemen en kosten. Het verdient de voorkeur te streven naar standaardoplossingen (veel verkochte produkten die door de leverancier verder ontwikkeld worden), ook als die niet (meteen) geheel voldoen. Het is belangrijk op te sporen waar de essentiële verschillen liggen tussen handmatige en geautomatiseerde verrich ting van werkzaamheden. Automatisering maakt soms sterke procedurele ver eenvoudigingen mogelijk, die evenwel organisatorische aanpassingen kunnen vragen. Tenslotte stelde spreker dat het zeer lonend kan zijn te onderzoeken welk deel van de nieuw ontstane werkzaamheden is uit te besteden (bijvoor beeld retrospectieve invoer), waarbij men zich ervoor moet hoeden hogere eisen te stellen dan men vroeger deed. Er valt veel meer onder overtypen dan men wel eens denkt en professionele typekrachten doen dit werk sneller, dus goed koper. Mevrouw drs S.A. Bronmans (abva/kabo) belichtte in haar inleiding de so ciale aspekten van automatisering. Eén van de oorzaken dat de vakbond zich pas in een laat stadium op de automatisering heeft 'gestort' was, dat de gevol gen voor de werkgelegenheid, zowel kwantitatief als kwalitatief, niet van zo danige aard waren dat ingrijpen van vakbondszijde echt nodig was. Oude werk soorten verdwijnen, terwijl er nieuwe voor in de plaats komen. Zij benadrukte dan ook, dat opleidingsplannen om twee redenen een onontbeerlijk bestand deel van automatisering zijn. Automatisering slaagt alleen wanneer de werk nemers betrokken worden bij de besluitvorming. Dat is te realiseren door in een vroegtijdig stadium aandacht aan opleiding te besteden. Dan zijn ook waar devolle initiatieven vanaf de werkvloer te verwachten. Opleiding in de sfeer van om- en bijscholing moet zich vervolgens richten op die beroepscategorieën, waarvan de werkgelegenheid het meest bedreigd wordt. Is automatisering op Tayloriaanse leest geschoeid, dan ligt mislukking voor de hand. Is de inzet in tegratie van functies en taken, dan kan de inhoud van het werk juist verbeteren. Voorbeelden uit de praktijk kwamen van drs A. Pietersma van het gemeen tearchief Utrecht en van A.F.E. de Heer van de Rijksdienst voor de Beeldende 16 Kunst. Net als Kloosterman kwam ook De Heer tot de slotsom, dat automati sering eerder werk verzwaring dan werk verlichting tot gevolg heeft. Ook kwam naar voren, dat het raadzaam is 'veiligheidskleppen in te bouwen' om te voor komen, dat automatisering in plaats van middel doel wordt en niet te automa tiseren kerntaken om die reden worden geschrapt. Men constateerde, dat in de startfase van automatisering de invloed van 'techneuten' groot is. Dit wordt vaak versterkt doordat automatisering bij de afdeling Algemene Zaken wordt ondergebracht, zoals bij het gemeentearchief Utrecht. Gevolg daarvan is, dat kennis van specifieke toepassingen voor het vervolgtraject bij de vakafdelin gen ontbreekt. Basisscholing voor alle betrokkenen en sturing door de staf bie den daarvoor een oplossing. Indien voor projectorganisatie wordt gekozen, zal de projectmanager boven de 'techneut' gesteld moeten worden, maar in een kleine organisatie zijn beide functies vaak in één persoon verenigd. Tenslotte bestond er communis opinio over de noodzaak van een gemeenschappelijke aanpak van automatisering binnen het archiefwezen. De één beperkte dit tot de gemeentearchieven en zag hierin een taak voor de lkgs weggelegd, een an der zag het breder en vond dat de van een belangrijke rol op automatise ringsterrein zou moeten spelen. Afzetmarkt Centraal bij dit thema stond de vraag of en hoe de publieke belangstelling voor het archief geprikkeld moet en kan worden. Mevrouw M. van der Reyden, werk zaam bij de directie beleidszaken cultuurbeheer van wvc, noemde marketing in de culturele sector zinvol, omdat het dwingt tot keuzes over de wijze waar op doelstellingen gerealiseerd moeten worden. Volgens haar kan het leiden tot grotere aantallen bezoekers, hogere inkomsten en intern tot doelmatig en prettig samenwerken. Het maakt het mogelijk optimaal te reageren op de kansen die de culturele markt biedt. Zij constateerde echter dat marketing pas zin heeft, als de overheid met haar regelgeving het ontwikkelen van een marketingaan pak niet meer belemmert; de baten van een succesvol marketingbeleid komen nu meestal niet ten goede aan de instelling zelf. Als dat obstakel is weggeno men meende spreekster, dat onder het motto: 'history is fun' archieven leuk en interessant zijn (te maken) en archivarissen een marketing-mentaliteit moe ten ontwikkelen. Een praktijkvoorbeeld daarvan gaven de heren A.W. Hirs en B. Bakker, ver antwoordelijk voor de presentatie en externe betrekkingen van het gemeen tearchief Amsterdam. Het werken aan toegankelijkheid van archieven en ver zamelingen is volgens hen meer dan ontsluiten alleen. Iedere archiefdienst heeft eveneens de opdracht het publiek te attenderen op het bezit en de mogelijkhe den van het bedrijf. Positieve publiciteit is een goed middel om dit te bereiken. Dat heeft als nevenvoordeel, dat er een welwillende stemming bij de geldschie ters cq gemeentebestuur ontstaat. Uitgangspunten voor het pr-beleid zijn de regelgeving en de beleidsplannen. Vervolgens vraag je je af welke 'doelgroe pen' je wilt bereiken en welke middelen daarvoor het meest geschikt zijn. Voor beelden van doelgroepen zijn wetenschappelijk onderzoekers van diverse dis- 17

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1990 | | pagina 9