(museum, uitgeverij, onderwijs). Voor bepaalde werkzaamheden kunnen na
tuurlijk ook externe, gespecialiseerde bureau's worden ingeschakeld. Als ge
volg van voortschrijdende standaardisatie in het archiefwezen en het wegval
len van de 'oud-archiefspecialisten' (de oudere archieven zijn grotendeels
ontsloten, de modernere archieven lijken veel meer op elkaar) ontstaat er ruimte
voor een flexibeler inzet van voormalig specialisten en zal zich een tendens gaan
voordoen de middelen, die traditioneel aangewend worden voor een vaste per
soneelsformatie, te gebruiken voor het inhuren van tijdelijke krachten en het
uitbesteden van klussen.
Het gevolg is, dat de werkzaamheden, zowel die van ontsluiting als de exter
ne, als projecten gezien en beschreven zullen gaan worden, inclusief de daar
voor benodigde tijdsduur, kosten en vaardigheden. Niet alleen het diensthoofd,
maar ook de vaste medewerkers zullen bij een dergelijke aanpak minder als
uitvoerders en meer als managers gaan optreden. De snelheid waarmee dit proces
zich zal voltrekken is afhankelijk van materiële middelen, plaatselijke omstan
digheden en prioriteiten, maar ook van het aanbod van 'loslopende zich soms
records management consultants noemende, archivarissen. Informatie over de
marktsituatie is daarbij onontbeerlijk. Van den Broek vroeg zich af of hier
een taak voor de van ligt.
Reorganisatie
Als 'outsider' hield mr P. Kuypers, nu adviseur bij Twijnstra en Gudde en werk
zaam bij de Jonge Balie te Amsterdam, een inleiding met als titel 'Het bedrijfsle
ven nagebootst; aanpak van reorganisaties bij de overheid'. Tussen 1982 en
1986 assisteerde Kuypers de regeringscommissaris voor de reorganisatie van
de Rijksdienst, mr H.D. Tjeenk Willink. Zijn taak was het helpen uitwerken
van de voorstellen van de commissie-Vonhoff, die signaleerde dat de rijksad
ministratie te kort schoot bij het inspelen op maatschappelijke problemen en
wees op de verkokering van het apparaat. Als remedie adviseerde de commis
sie reorganisatie en een samenhangende aanpak van de problemen door inte
gratie tussen de verschillende deelterreinen (bijvoorbeeld economie, welzijn
en financiën). De commissie stelde zich op het standpunt, dat de overheid geen
bedrijf is, maar in de eerste plaats een politiek bureaucratisch systeem, waar
op mogelijk het input/outputmodel losgelaten kan worden. Zodra het kabi
net Lubbers I aangetreden was, werd dit concept aan de kant gezet met als
kritiek dat input en output te weinig waren geanalyseerd. De regeringscom
missaris functioneerde vanaf dat moment zonder politieke rugdekking.
De problematiek van de overheid kreeg sindsdien een andere definitie: reor
ganisaties kregen als doel het verkleinen van de overheid en het realiseren van
bezuinigingen. Deze wijziging in de probleemstelling viel samen met de op
komst van nieuwe coryfeeën op hoge posten, die van technisch beheer (mana
gement) meer resultaat verwachtten dan van een samenhangende aanpak. De
ze nieuwe kaste van managers, de nieuwe elite die zich nog moest bewijzen,
introduceerde wezenlijk andere opvattingen dan daarvoor gebruikelijk waren:
het bureaucratisch apparaat komt centraal te staan, terwijl de politiek als lastig,
storend en weinig oog hebbend voor de lange termijn wordt gezien
de overheid wordt gereduceerd tot een productiebedrijf met afnemers, hetgeen
een breuk is in het denken over de overheid, waarin de staat de drager van
de volkssouvereiniteit is.
Kuypers had daarop de volgende kritiek:
de notie van het collectieve (de volkssouvereiniteit) wordt opengebroken en
vervangen door individualisering. Zijns inziens moeten de burgers (de collec
tiviteit) de dragers van de overheid zijn
de bedrijfsmatige aanpak geeft geen oplossing voor de problemen. Inderdaad
is de overheid log en massief, maar de bedrijfsmatige aanpak isoleert de over
heid van de politiek
de bedrijfsmatige aanpak reduceert de complexiteit van de problemen. Deze
reductie leidt tot een gebrek aan legitimatie tegenover de burgers. De legitima
tie van het overheidsoptreden mag niet alleen eenmaal per vier jaar tot uiting
komen op de kiezersmarkt.
Voor het werk van archivarissen gaf Kuypers als advies: bedrijfsmatig werken
in de zin van streven naar doelmatigheid is zinvol. Daarvoor is het echter wel
nodig je doelstellingen te definiëren. Omdat het geheel vaak onoverzichtelijk
is, is het handig om projectmatig te werken, waarbij doelstellingen bespreek
baar blijven. Bij de gedachtenwisseling die ontstond, kwam de discussie op
het formuleren van doelstellingen voor het archiefwezen. Kuypers stelde, dat
er binnen de overheid veel te weinig gesproken wordt over doelstellingen. Ze
zijn er wel degelijk, maar blijven impliciet. Ook in de Nederlandse staatstheo
rie is de discussie verengd tot doelmatigheid. Men vat bijvoorbeeld de privati
sering alleen in instrumentele zin op.
Privatisering
Het onderwerp privatisering stond eveneens op het programma van de studie
dagen. De bedoeling was dat dit onderwerp vanuit de praktijkervaring en van
uit de politiek belicht zou worden. Mevrouw drs M. J.H. Willinge schetste de
opzet bij het Nederlands Instituut voor Architectuur en Stedebouw. Bij de
oprichting van dit instituut was evenwel geen sprake van een politieke beslis
sing tot privatisering. Het instituut is namelijk ontstaan uit een fusie van drie
instellingen, twee particuliere stichtingen, te weten de Stichting Wonen (naast
eigen inkomsten bijna geheel gesubsidieerd door het rijk) en de Stichting Ar
chitectuur Museum (gefinancierd door het particulier inititiatief), en het Ne
derlands Documentatiecentrum voor de Bouwkunst (een rijksinstelling). De
fusie kwam op eigen initiatief van genoemde instellingen en dus zonder dwang
van bovenaf tot stand. Eerst ging spreekster in op de theorie, om vervolgens
de praktijk van het Instituut te schetsen. Volgens haar heeft de overheid de
keus om:
op afstand te sturen: het rijk bepaalt het beleid, uitvoering van beleid en be
heer vindt elders plaats, of
taken af te stoten, of
alleen de beheerstaken uit handen te geven.
9
8