nadenken over middelen tot verbetering van de bedrijfsvoering, waarvoor het bedrijfsleven model stond. Zelfbeheer, contractmanagement en bedrijfsma tig werken zijn verheven tot een ideaal, waarin ambtenaren als productiefac toren en burgers als klanten figureren. De toepassing in de praktijk strandt echter al meteen bij de vergelijking tus sen input en output, die centraal staat bij deze benadering. Is kostprijsbereke ning al moeizaam, winst als graadmeter ontbreekt geheel bij de overheid. Om greep op de kosten te krijgen (waar visie ontbreekt, regeert de boekhouder) is decentralisatie van de zogenaamde 'F-functie' met een duidelijke budgetve rantwoordelijkheid nodig, waarbij een splitsing wordt gemaakt tussen programma-, materiële en personeelsuitgaven. Het budget is gebaseerd op de output, waarvoor het maken van prijskaartjes op basis van kostensoort (-plaat sen, -drager en kostprijs) nodig is. Grotere financiële speelruimte kan worden verkregen door te 'schuiven' met geld tussen personeel en materieel make or buy), het doorberekenen van kosten en het boeken van efficiencywinst. Na behandeling van de term kostenbewust toverde de spreker het bekende klant gericht werken uit de hoge hoed. Ooit gedacht dat U als burger tot klant zou degraderen? Enfin, aangenomen dat de klant degene aan de andere kant van het loket - vanuit de ambtenaar gezien! - is, en niet de chef, wethouder enzo voort, is het natuurlijk nooit weg te denken hoe vervelend het is als je zelf van het kastje naar de muur wordt gestuurd. De oorzaak moet volgens Van Heu- ven in de organisatiestructuur worden gezocht. Als oplossing voor de schei ding tussen beleid en uitvoering, lange procedures, verkokering, coördinatie- en competentieproblemen en onduidelijke verantwoordelijkheidsstelling pre- 2 senteert spreker het 'BV-model' en het 'Countervailing-power model', met als voordelen grotere flexibiliteit, klantgerichtheid en efficiency voor de organi satie, en bredere functies, meer verantwoordelijkheid, meer begrip voor de 'klanten' en elkaar en een prettiger werksfeer voor de medewerkers. Een poging tot uitwerking van één en ander voor een archiefdienst, uitmon dend in een indeling in verschillende produktgroepen naar thema's of chrono logie, veroorzaakte enig gemompel in de zaal. Bij het voorstel tot opheffing van het onderscheid tussen inventarisatie en externe dienstverlening werd het echt rumoerig. Het advies om ter bevordering van klantgericht werken job ro tation niet alleen binnen de eigen dienst, maar ook tussen de verschillende ar chiefdiensten onderling in te voeren, ontmoette hier en daar instemmend gek- nik. Naast het veranderen van de organisatiestructuur is ook een goed personeelsbeleid en een bepaalde bedrijfscultuur vereist. Kenmerken van het eerste zijn volgens Van Heuven de zorg voor goede opleidingen en doorstro ming, gekoppeld aan een doordacht beloningssysteem en een goede werksfeer. Dat laatste hangt weer nauw samen met de bedrijfscultuur, waarbinnen het scheppen van gemeenschappelijke waarden essentieel is. De cultuur moet bo vendien ingesteld zijn op voortdurende vernieuwing en dus aanpassing van de organisatie. Ideeën van medewerkers moeten beloond worden en de 'baas' moet zorgen dat hij de sfeer op de werkvloer kent, het goede voorbeeld geeft en Iaat zien dat het hem ernst is. Als voorbeeld werd Jerommeke ten tonele gevoerd, die alleen voorop loopt als het moeilijk wordt. Personeelsaspekten Of het aan de onderwerpen lag of aan het feit, dat de meeste inleiders uit het archiefwezen afkomstig waren, de belangstelling voor dit onderdeel was over weldigend. Ook bleek uit de discussies, dat lang niet 'alle petten dezelfde kant op wijzen'. Drs W.A. Fasel en dr G.H.A. Venner traden met elkaar in het strijd perk over de vraag of de archivaris in de eerste plaats wetenschapper of ar chiefbeheerder is. Aangezien Fasel de term archiefbeheer beperkte tot het ont sluiten van archieven, ging de discussie niet zozeer over de tegenstelling manager - wetenschapper als wel over de vraag of het, gezien de beperkte mid delen, wel verantwoord is dat de archivaris naast inventarisatie ook wetenschap pelijk onderzoek verricht. Over het nut van wetenschappelijk onderzoek ten dienste van de inventari satie zelf of de inleiding van een inventaris waren de meesten het eens. Het uitbrengen van daarvan losstaande publicaties veroorzaakte echter de nodige discussie, met name over de op een breed publiek gerichte publicaties. Som migen beschouwden dit soort publicaties als pulp, anderen zagen het juist als middel voor het kweken van goodwill. Venner, die pleitte voor onverplicht se rieus wetenschappelijk onderzoek gedurende 20% van de diensttijd, gaf aan dat inventariseren en publiceren in eikaars verlengde liggen en dat eigen on derzoek tevens leidt tot een betere dienstverlening. Bij een goede planning - bij voorbeeld elke dag van acht tot tien uur-hoeft wetenschappelijk onderzoek volgens hem niet ten koste van het leiden van een dienst of andere werkzaam heden te gaan. 3

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1990 | | pagina 2