langzaam maar zeker tot een gewaardeerde kunstvorm begint te horen. Het
recent verschenen rapport 'Zoeklicht op zelfstandigheid' over de mogelijkhe
den tot verzelfstandiging van rijksmusea en overige museale instellingen on
derscheidt binnen het selectie-vraagstuk op het gebied van het cultuurbehoud
een drietal dimensies.10 Allereerst is er de maatschappelijke geloofwaardig
heid. Bij de selectie moeten criteria gehanteerd worden die maatschappelijk
aanvaardbaar zijn. Voor de archivaris betekent dit aan de ene kant het bewust
zijn dat selectienormen niet in de ivoren toren van een archiefdienst of een mi
nisterie gemaakt kunnen worden, naast het besef dat iedere generatie haar eigen
selectienormen zal stellen. De archivaris zal van de verschuivingen in de maat
schappelijke denkbeelden op de hoogte moeten blijven en er rekening mee moe
ten houden.
De tweede dimensie is de aanscherping van de inhoudelijke selectie. Ook
voor de archivaris is een opnieuw doordenken van de selectieproblematiek hard
nodig. Zoals de Handleiding van 1898 voor vele jaren de archivistiek verstard
heeft, zo heeft ook de Handleiding voor selectie en vernietiging van archiefbe
scheiden van de hand van Van Meerendonk gediend als excuus voor het ar
chiefwezen om zich met de principes van de kunst van het selecteren niet bezig
te houden.11 Aan de ene kant is er met volharding gewerkt aan vernieti-
gingslijsten, stukkenlijsten en bewaartermijnlijsten, aan de andere kant wordt
er over de grondslagen van het selectie- en vernietigingsbeleid maar bitter wei
nig nagedacht, gesproken of geschreven.
De derde dimensie, die Ketelaar erg aanspreekt, is die van de beheersbaar
heid en betaalbaarheid. Nederland overdekken met archiefdepots is onverant
woord en onbetaalbaar, ongeschoonde archieven zijn onbeheersbaar.
Vervolgens wil Ketelaar enkele aanzetten tot een selectie- en vernietigings
beleid geven. Eerst het waaróm van het selecteren. Archieven kunnen pas func
tioneren ten bate van bestuur en historisch onderzoek, wanneer ze geschoond
zijn. De historicus moet kiezen voor kwaliteit, in plaats van kwantiteit. Trou
wens, de techniek van de historicus is, sinds Mabillon, gebaseerd op het voor
handen zijn van slechts een deel van de potentiële bronnen. Geeft Le Roy La-
durie niet een waarheidsgetrouw beeld van de samenleving in Montaillou in
de veertiende eeuw, aan de hand van slechts één, zij het lijvig, archiefbestand
deel?
Wat betreft de vraag hoé te selecteren is in Nederland steeds de gedragslijn
geweest om het selectieproces te richten op de stukken, de appraisal, de waar
dering van de archiefbescheiden.12 In de huidige selectiepraktijk, zowel bij be
staande archieven als bij nog te vormen archieven, start de redenering altijd
bij het papier, helaas nooit bij de veroorzakers van het papier. Ketelaar vindt
het hoog tijd dat we, niet zoals 'Van Meerendonk' denken vanuit het papier,
maar denken vanuit zorgvelden, taakgebieden en procedures.
De administratieve organisatie is een zeer onderbelicht aandachtsveld. Pas sinds
enkele jaren, onder invloed van de parlementaire enquêtes naar bouwsubsidie
en paspoort, realiseren zich zowel de politiek als de ambtelijke top de invloed
van administratieve procedures. Met die toegenomen aandacht voor de ver
antwoording van het overheidshandelen moet samenhangen een toenemen van
de aandacht voor de bewijsstukken, anders gezegd de archiefstukken, in wel-
308
ke materiële vorm ook. Dat mag volgens Ketelaar best leiden tot wat minder
bemoeienis met die grote massa andere stukken - niet bewijsstukken - die da
gelijks op een overheidsbureau binnen komen en worden opgemaakt. Ze heb
ben in het primaire bedrijfsproces zeker een functie als geheugensteun, als in
formatie, maar het zijn niet de voor het bewijs dienende archivalia.
Ketelaar meent dat juist in dit informatiebeheer fors gedecentraliseerd kan
worden naar de werkplek, de secretariaten. Archivarissen zijn vaak slechts geïn
teresseerd in de neerslag van het overheidshandelen, maar zij zouden de des
kundige gesprekspartners kunnen zijn van de ambtelijke managers die verant
woordelijk zijn niet voor de neerslag, maar voor het overheidshandelen zelf.
In die geest zal naar Ketelaars overtuiging een rijksarchiefinspectie nieuwe stijl
zich niet meer in de eerste plaats en uitsluitend richten op de kwaliteit van het
archiefbeheer, maar op de vormgeving van het overheidshandelen, op de in
richting en het gebruik van de administratieve organisatie. Kortom inspecteurs
als de directeuren, de managers van de rijksoverheid.
Essentie is dat de selectie van archiefbescheiden wordt voorafgegaan, in ve
le gevallen zelfs vervangen door selectie van beleidstaken en procedures. An
ders gezegd: selectie van archiefvormers in plaats van alleen archiefbeschei
den. Misschien net als bij RBK-selectie: selectie van kunstenaars, en niet van
kunstwerken. Uitgangspunt moet zijn de taak van het overheidsorgaan dat de
archieven vormt en van de verhouding van dat orgaan tot andere overheidsor
ganen. In Oost-Europa vormt de selectie van archiefvormers de basis voor se
lectie van de archieven.13
Om archiefvormers te kunnen selecteren moeten archivarissen verder getraind
geworden in het enige vak dat er, volgens Ketelaar, voor een archivaris werke
lijk toe doet: institutionele kennis, als voorwaarde voor het doorgronden van
de samenhang tussen de overheden, de bureaucratie. Dan moet het instrumen
tarium worden ontwikkeld om die instituties door te lichten, te analyseren.14
Alhoewel Ketelaar aan de selectie van archiefvormers de voorrang geeft in
de rijksarchiefinspectie nieuwe stijl, betekent dat volgens hem niet dat de ar
chivaris nimmer meer naar de stukken zelf zal kijken. Niet alleen zal moeten
worden vastgesteld de primaire waarde voor de archiefvormer zelf, maar ook
de waarde die de archivalia voor individuen hebben bij de waarborging van
hun grondrechten, de bewijswaarde van archivalia als de reflectie van de histo
rische ontwikkeling van de archiefvormer, zijn organisatorische taken en pro
cedures en dan, de moeilijkste, de potentiële waarde van de archivalia voor
het onderzoek. Die research-waarde moet door de archivaris geformuleerd wor
den niet in de termen van een in de toekomst misschien verrijzende omnivore
historicus, maar in de termen van de institutionele vormgeving van het over
heidshandelen anno 19nu.
Ketelaar besluit zijn voordracht met de toepasselijke woorden van de Ame
rikaan Morris Rieger: 'Clearly appraisal is not an easy task, indeed it is proba
bly the most demanding of all of the professional responsibilities of the archi
vist'.15
309