rische belang van de maker. Het gemeenschappelijke kenmerk van deze be grippen is dat ze slechts in hun samenhang en tegen een ruimere context dan de 'Rijkscollectie' alleen gehanteerd konden worden. De tweede categorie van selectiecriteria werd ontleend aan de gegevens uit inventarisboeken en de bruikleencontracten die in de computer werden inge voerd. Het betrof hier de herkomst, de museale verblijfplaats, de taxatiewaar de en de vervaardigingsdatum. Met behulp van deze tweede categorie van cri teria per afzonderlijke objectcategorie (schilderijen, beelden, tekeningen en prenten, meubelen etc.) kon als het ware een profiel worden vastgesteld waar aan objecten moesten voldoen om in aanmerking te komen voor de bcw- status. AI naar gelang de kwaliteit van de oorspronkelijke handmatige collec tie en documentatie vond de uiteindelijke selectie op twee manieren plaats. De deelcollecties oude schilderkunst, toegepaste kunst en moderne kunst, voor zover niet afkomstig uit de bkr, werden geselecteerd met behulp van inventa- riskaarten met daarop een zwartwit-foto. De collectie BKR-werken werd met behulp van de computer geselecteerd. Aan de hand van een lijst van alle bkr- kunstenaars werd een selectie gemaakt in a (bcw), b (potentieel bcw) en c (cw). De resultaten van deze individuele beoordelingen leidden tot een inter subjectief resultaat: het werk van alle kunstenaars die tenminste een a- waardering kregen, werd direct de Bcw-status gegeven. Al het werk van kunstenaars die geen enkele a- of B-waardering ontvingen, werd direct de cw- status gegeven. Terwijl tenslotte het werk van kunstenaars die tenminste één B-waardering kregen aan de hand van de inventariskaarten tijdens een aantal sessies handmatig en in teamverband door de interne medewerkers werd gese lecteerd. De uiteindelijke resultaten van deze selectie op kunstenaarsnamen wer den vervolgens ingevoerd in de computer en gekoppeld aan de afzonderlijke kunstwerken. Het resultaat van deze met beperkte middelen uitgevoerde se lectie was als volgt: De Jong, die verantwoordelijk was voor de uitvoering, onderkent dat de bij de RBK gehanteerde selectiemethode zijn beperkingen inhield. In zijn conclu sie pleit hij er dan ook voor dat selectie grondig moet gebeuren met middelen die in verhouding staan tot de waarde in culturele en financiële zin van datge ne wat geselecteerd moet worden. Een team van kunsthistorici en andere kunste naars zou de kunstwerken ter plekke op kwaliteit en vooral ook op de fysieke conditie moeten beoordelen. 306 Alhoewel de selectie zoals uitgevoerd door de rbk een éénmalige operatie was, voorziet De Jong dat wegens de op handen zijnde privatisering of op zijn minst een verdere verzakelijking ook de museale collecties met de noodzaak van het selecteren zullen worden geconfronteerd. De Jong beschouwt als positief punt de voortgaande automatisering die met name op het gebied van de geautomatiseerde collectie-informatiesystemen in woord en beeld meer inzicht in de samenstelling en het belang van collecties tot gevolg zal hebben. Zij kunnen leiden tot een betere afweging en een meer verantwoorde keuze. Selectie van archiefvormers De volgende spreker, dr. F.C.J. Ketelaar, algemeen rijksarchivaris, verheugt zich over het feit dat de archivaris, anders dan een museumman, geen verza melaar is.5 Hij kent niet het dilemma welke objecten het waard zijn om in de collectie opgenomen te worden en welke niet. Een archiefstuk is een archiefstuk, en archiefstukken worden in de archiefbewaarplaatsen opgenomen. In de definitie van archiefbescheiden zoals het Lexicon van archieftermen die geeft, luidende: 'archiefbescheiden zijn bescheiden, naar hun aard bestemd om te berusten onder het bestuur dat of de persoon die ze heeft ontvangen of opgemaakt', blijkt reeds uit de woorden 'naar hun aard' dat de bestem ming tot archiefbescheiden objectief moet zijn bepaald en dat men dus geen stuk voor plaatsing in een archief kan bestemmen, als die bestemming niet uit de aard van het stuk zelf voortvloeit.6 Toch gebeurt het veelvuldig dat een ar chivaris allerlei andere documenten, bijvoorbeeld als geheugensteun, in zijn collectie opneemt. Dan treedt hij echter niet op als archivaris, maar als verza melaar. Anders dan de verzamelaar hoeft de archivaris dus niet te zoeken naar objecten die al dan niet archivwürdig zijn. Dat wil echter geenszins zeggen dat de kunst van het selecteren de archivaris vreemd zou zijn. Integendeel, is voor de museumman selectie op zijn best een noodzakelijk kwaad, voor de archivaris zijn selectie en vernietiging essentiële bestanddelen van het métier. Goed archiveren staat of valt met de kunst van het selecteren, 'the fine art of destruction', zoals de Canadese Dominion Archivist Lamb het in 1962 om schreef.7 Voor de buitenstaander, aldus Den Teuling in het handboek Archiefbeheer in de praktijk, is de benodigde ruimte hét argument om tot tijdige vernietiging van grote massa's archiefstukken over te gaan.8 Maar archieven in goede en geordende staat bewaren impliceert het bewaren van archieven ontdaan van ballast; archieven zijn slechts in goede en geordende staat als ze ook in geschoon de staat verkeren. Of, zoals Ribberink het op de studiedagen van de van, ge wijd aan de vernietiging, in 1970 uitdrukte: 'Slechts wie vernietigt, kan bewa ren. Slechts wie vernietigt, kan toegankelijk houden'.9 De archivaris bewaart slechts een fractie van wat er door de overheid geproduceerd is, gemiddeld zo'n 10 tot 20%. Kort geleden heeft Ketelaar in de Permanente Commissie Docu mentaire Informatievoorziening de departementen uitgedaagd samen met de Rijksarchiefdienst een bewaarpercentage van 3% te bereiken. Ketelaar stelt vast dat ook in de museumwereld 'de kunst van het selecteren' CW BCW BCW oude schilderkunst 3 500 3 000 toegepaste kunst 43 500 7 000 moderne kunst 255 000 40 000 - niet bkr 220 000 15 000 - BKR 35 000 25 000 fotografie 60 000 60 000 totaal 362 000 110 000 307

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1990 | | pagina 8