zien als een vooral voor leken bestemd - verslag van hetgeen tot nu toe (hoofd zakelijk) binnen dit bonte gezelschap tot stand is gebracht en tevens als een aansporing tot het zelf verrichten van verder onderzoek. Het boekje heeft vier hoofdstukken. In het eerste betogen de auteurs, dat in de geschiedschrijving met betrekking tot strafrecht en criminaliteit drie rich tingen bestaan. De 'institutionele' legt zich toe op de juridische wet- en regel matigheid sec. De 'anekdotische' beperkt zich tot het beschrijven van sensati onele gevallen van voornamelijk moord en doodslag en de 'sociaal-historische' beziet dehkt en delinkwent in de vaak vrijwel onontwarbare complexe maat schappelijke situatie van het moment. In de twee volgende hoofdstukken worden de 'institutionele' aspecten na der uitgewerkt. Dit vloeit voort uit het feit, dat als crimineel worden gedefi nieerd die gedragingen, waarop door de wetgever straf is gesteld' (blz. 8). De schrijvers geven allereerst aan hoe uit de staatkundig verbrokkelde Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden na de Bataafse omwenteling in 1795 gelei delijk de huidige eenheidsstaat is gegroeid. Daarna bespreken zij de wijze waarop tevens het straf- en strafprocesrecht toen één en modern werden. Met name de ontwikkelingen in het gecodificeerde recht nadien worden echter slechts zeer summier gesignaleerd. Het vierde hoofdstuk bevat een landelijk overzicht van de archiefbestanden, die zich lenen voor (verder) onderzoek. Alle hoofdstuk ken zijn doorspekt van verwijzingen naar literatuur (tot onnozele kattebelle tjes toe), uitgebreide bronnenpublikaties en archiefinventarissen. Het boekje voldoet goed aan zijn doel. Het is geschreven in een begrijpelij ke taal. Het wijdt niet uit over academische twistpunten. Wetenschappelijke pretenties heeft het uiteraard niet. Toch echter een puntje van negatieve kri tiek. Waarom wordt wel verwezen naar de dissertatie van C. H. F. Simons over de strafrechtspraak bij de vloot, terwijl het toch aanzienlijk 'zwaardere' geschrift van H. H. A. de Graaff over de strafrechtspleging bij de landmacht buiten beschouwing blijft? Kortom een boekje, dat (aankomende) publicisten een goede voorproef geeft. Hopelijk zal het hen kunnen aanzetten om de tanden te zetten in het vele nog maagdelijke stof. AJ. van Weel Noot 1 h. h.a. de graaff, demilitair-rechterlijke orga nisatie 1795-1955. 's-Gravenhage, 1957. Een niet-rigide bronnencommentaar H. gras, Diaconie-archieven als bron. Een gids voor historisch onderzoek sa mengesteld op basis van archivalia en inventarissen van Hervormde gemeen ten in Drenthe, Assen, 1988. 352 Tijdens de studiedagen van de VAN in 1981 werd het idee geopperd 'bronnen- commentaren' te vervaardigen als 'gebruikersgeoriënteerde nadere ontsluitin gen en tevens besprekingen van zowel archivalische als gedrukte bronnen'.1 De bronnencommentaren, zoals deze door P. M. M. Klep c.s. werden voor gesteld, zouden in ieder geval een aantal vaste elementen bevatten. In de eerste plaats zou de bron omschreven worden en zou er een afbeelding van worden opgenomen. Verder werd het noodzakelijk geacht de achtergronden van het ontstaan van de bron te beschrijven, met name de administratieve ontstaans geschiedenis. Een overzicht van de literatuur, waarin de bron genoemd of besproken was, zou worden opgenomen, en tenslotte zouden de gebruikersmo gelijkheden van de bron worden uiteengezet. De 'commissie bronnencommen taren' gaf ten behoeve van de studiedagen een bundel uit, waarin verschillen de soorten bronnen worden besproken. Zij realiseerde zich, dat het hier ging om experimenten en dat het fenomeen bronnencommentaar nog nadere uit werking zou behoeven. Zo was het bijvoorbeeld de vraag of niet-universitaire onderzoekers met de gepresenteerde soort bronnencommentaren uit de voe ten zouden kunnen.2 Inmiddels is slechts een klein aantal op de voorgestelde leest geschoeide com mentaren verschenen, mede omdat ten gevolge van de bezuinigingen van de afgelopen jaren het voor zowel archivarissen als universitaire historische on derzoekers moeilijker werd buiten hun eigen specifieke vakgebied te treden. Het is dan ook verheugend, wanneer er desondanks nadere toegangen verschij nen op belangrijke soorten bronnen of archieven en het initiatief van de heer Gras en het Rijksarchief in Drenthe dient dan ook te worden toegejuicht. In zijn inleiding stelt Gras, dat hij besloten heeft 'af te wijken van de voor geschreven rigide vorm voor een broncommentaar', zoals deze in 1981 werd voorgesteld. Als reden geeft hij op, dat hij met de 'commissie bronnencom mentaren' van mening is, dat bronnencommentaren niet geschikt zijn voor het beschrijven van een archief. Bovendien zegt hij zich met name te richten op de onervaren archiefgebruiker en dat zijn boek beschouwd moet worden als een tussenvorm tussen 'een handleiding en een verzameling broncommenta ren'.3 Wanneer we nu Diaconie-archieven als bron aan een nader onderzoek on derwerpen, ontdekken we dat het toch jammer is, dat de auteur de voorstellen voor vormgeving van bronnencommentaren op een aantal punten niet heeft gevolgd. Dit is met name het geval in het historisch overzicht. In bronnencom mentaren wordt over het algemeen precies aangegeven welke besluiten van over heden invloed hebben uitgeoefend op ontwikkeling en vormgeving van de bron. Gras geeft wel een historisch overzicht, maar is helaas te weinig concreet. Wan neer hij bijvoorbeeld 'gemakshalve' slechts de kerkorde van 1730 aan de orde stelt, is dat spijtig voor de onderzoeker, omdat de verschillen en overeenkom sten tussen de kerkordes van 1638 en van 1730 van belang kunnen zijn bij het onderzoek.4 Het verdient mijns inziens aanbeveling in een handleiding voor het gebruik van diaconie-archieven een overzicht te geven van wetten, regle menten, besluiten en dergelijke, die van belang geweest zijn voor diaconieën en hun archieven, met hun vindplaatsen. In het historisch overzicht van Diaconie-archieven als bron wordt deze informatie niet systematisch gegeven en ontbreekt veelal een verwijzing naar de vindplaats van de betreffende rege lingen. 353

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1990 | | pagina 31