op, maar is in feite maar een klein onderdeel van het probleem. Zijn omvang, zo zegt Zjitomirskaja, kunnen we pas afmeten, als we proberen een aantal con crete vragen te beantwoorden. Wettelijke waarborgen? Eerste vraag: zijn de rechten van de gemeenschap op het gebruik van ar chiefstukken bij wet gegarandeerd? De enige Uniewet op dit terrein dateert van 1976 en betreft de bescherming en het gebruik van gedenkstukken van geschiedenis en cultuur. Nog afgezien van het feit dat die wet in de praktijk weinig effectief blijkt te zijn, is daarin helemaal geen sprake van het gebruik van historische documenten en het recht daarop. Het gevolg is, dat het Archiefwezen niet geregeld wordt door wetten, maar door departementale6 instructies. De 19e partijconferentie7 heeft uitgesproken, dat het gebruik van ar chiefstukken bij wet moet worden geregeld. Vanzelfsprekend is het 'Glavar- chiv' dat de uitvoering van dit besluit op zich heeft genomen. Het verbaast Zjitomirskaja echter niets, dat de vrucht van de scheppingsarbeid van dit or gaan de meest duistere verwachtingen nog in de schaduw stelt. Even begrijpe lijk is het volgens haar, dat men de bewuste ontwerp-Archiefwet niet in brede wetenschappelijke kring ter discussie heeft gesteld, maar, net als vroeger, de gebruikelijke weg van de departementale parafen heeft laten volgen. Ze vindt dat het ontwerp niet alleen de almacht en willekeur van de geheime departe menten versterkt, maar bovendien het hele probleem van het gebruik van de archieven, net als vroeger, overlaat aan 'Glavarchiv'. Op zo'n manier blijft de ontwikkeling van wetenschap, literatuur en publicistiek opnieuw in de macht van mensen, die in wezen niet los kunnen komen van dogma's. De schrijfster herinnert eraan, dat de chef van 'Glavarchiv', F. Vaganov, zich ook tegen woordig nog, in de periode van de perestrojka, een oprecht aanhanger van de mythologische geschiedenis van de Sovjetmaatschappij toont. Het wetsont werp verraadt een benepen zucht belangrijke stukken zo lang mogelijk geheim te houden: 50, 75 jaar. Zjitomirskaja vindt dit een opzettelijke verminking van het historisch besef van enkele generaties. Bij de tijd? Tweede vraag: komt de manier waarop het archiefwezen zijn materiaal verza melt, tegemoet aan de eisen van de maatschappij? De demokratische principes uit het begin van de Sovjet-tijd, op grond waar van elk leven in al zijn verschijningsvormen moest worden vastgelegd, zijn al ras overboord gezet. De keus werd steeds smaller en de Archiefdienst veran derde in een selectieapparaat van historische feiten, die het heersende Systeem in een gunstig daglicht moesten stellen. Tegelijkertijd groeide het aantal offi ciële bronnen van informatie, die erop gericht waren bij de toekomstige histo ricus een valse voorstelling over het verleden op te wekken. Volgens Zjitomirs kaja heeft de documentatie van de repressie geen ander doel gehad dan de monsterlijke oorlog van de staat tegen het volk een schijn van legitimiteit te verlenen. Persoonlijke archieven zouden een werkelijk beeld kunnen geven van de gebeurtenissen. Maar als ze al niet, in de algemene atmosfeer van angst, door de eigenaren zijn vernietigd, dan zijn ze in ieder geval verstopt. En toen particulieren tijdens de dooi in het begin van de jaren zestig het aandurfden hun archieven aan de staat over te dragen, kregen ze daar al gauw spijt van. De stukken kwamen terecht in speciale depots, waar ze volslagen ontoeganke lijk waren, zelfs voor bloedverwanten van de eigenaren. Zjitomirskaja is bang dat er op dit punt niets verandert. Net als vroeger wordt bij de keuze van te bewaren stukken de voorkeur gegeven aan generaliserende bronnen boven de basisdocumenten, waarop de eerste gebaseerd zijn. Nog afgezien van het niet- objectieve karakter van welke generalisatie dan ook herinnert zij eraan, dat we in het computertijdperk leven. De computer opent volgens haar wijde perspectieven, juist voor de bewerking van massastukken. Net als vroeger ontbreekt er een systeem voor het verzamelen van particu liere archieven evenals een stelsel van kriteria voor de selectie ervan. Het in de geldende instructies afgekondigde principe dat archieven verzameld moe ten worden van 'vooraanstaande personen' is niet alleen inhoudsloos, maar ook in zichzelf gebrekkig. In de eerste plaats is het gebaseerd op subjectieve, dus anti-wetenschappelijke waardering. De archivaris wordt opgezadeld met de onmogelijke taak het oor deel van de geschiedenis te vellen: wie zou in 1964 door een archivaris als 'voor aanstaand' zijn erkend, een bekend dichter en dramaturg, redacteur van Ogon- jok en, natuurlijk, laureaat met verschillende prijzen, of een of ander jongmens, dat beweerde verzen te schrijven, maar veroordeeld was wegens klaploperij? Maar ook in een sfeer van pluralisme is dit principe gevaarlijk. Hoe gemakke lijk kan ook vandaag niet de verleiding opkomen om alleen de archieven van geestverwanten te verzamelen, omdat opponenten niet 'vooraanstaand' gevon den worden. In de tweede plaats is het principe anti-demokratisch, omdat het de papieren van de gewone leraar, arbeider en boer uitsluit van bewaring, schrijft Zjitomirskaja. Het wetsontwerp brengt op dit punt niets nieuws. Selectieprincipes en -kriteria blijven gewoon een zaak van 'Glavarchiv'. Een einde aan de ontoegankelijkheid? Derde vraag: stel het geval, dat er een echt nieuwe wet zou komen, die de rech ten van de gemeenschap op de stukken bevestigt, nieuwe principes vastlegt in zake de selectie die niet uitgaan van de huidige armoedige situatie, maar van een materiële en technische vooruitgang, die passend is voor een groot land als de Sovjet-Unie. Zou zo'n wet dan de feitelijke ontoegankelijkheid van het gros van de stukken opheffen? Zjitomirskaja meent van niet. Geen enkele wet zal vanzelf die ontoegankelijkheid kunnen opheffen, om dat deze het gevolg is van het ontbreken van informatie over de bewaarde stuk ken. Dit is het belangrijkste deel van de ijsberg. De kwestie is, dat stukken waarvan de onderzoekers het bestaan niet kennen, als het ware niet bestaan. Daarom hangt het lot van de wetenschap en het maatschappelijk bewustzijn 325 324

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1990 | | pagina 17