en uit de provinciale autonomie volgt dat elk provinciaal bestuur ook de be
voegdheid heeft om dergelijke taken aan zijn inspectie op te dragen.
De conclusie van Caminada ten aanzien van de effectiviteit van de rapporta
ges van inspecteurs aan de bestuurders is eveneens weinig positief. De inspec
teur zou te geïsoleerd binnen het provinciaal apparaat staan en met zijn rap
portages zou niets gebeuren. In de geïsoleerde positie steekt zeker wat waars,
maar dat geldt mutatis mutandis ook voor de gemeentearchivaris of de Rijks
archiefdienst. Het is niet zozeer de persoon die zich isoleert alswel het vak,
het onderwerp - archieven - dat hem kan doen isoleren. Vanwege de beperkte
interesse van bestuurders en ambtenaren zal een archiefinspectie veelal geïso
leerd staan. Niettemin is men dankzij de Archiefwet toch genoodzaakt een in
specteur aan te stellen. Zijn 'geïsoleerde' positie biedt daarmee ook voorde
len. zij geeft mogelijkheden om effectiever en praktisch op te treden, zonder
in de bekende parafencultuur te hoeven vervallen.4 Overigens is bij deze
functie-en dat geldt voor elke 'eenmanspost' - de invulling afhankelijk van
de persoon. Een inspecteur bepaalt in feite zelf in hoeverre hij zich laat 'strik
ken' door formaliteiten. Bijvoorbeeld in Noord-Brabant is veel gerealiseerd
m een periode dat de inspectie buiten het provinciehuis en zelfs in een andere
gemeente op een klein kantoortje was gehuisvest en er vrijwel slechts over for
mele zaken met het provinciebestuur werd gecorrespondeerd. In de praktijk
wenden vrijwel alle inspecteurs zich met hun rapportages direct tot de colleges
van b& w en de besturen van de waterschappen en met resultaat. Juist door
met altijd op het eigen bestuurlijk gezag terug te vallen, maar eerst zelfde pro
blemen te trachten op te lossen in direct contact met de secretaris of b& w kan
er prettiger en beter worden gewerkt - de bestuurscultuur is wat dat betreft
ook veranderd. Wanneer het nodig mocht zijn, is de lijn via Gedeputeerde
Staten-vastgelegd in de Archiefwet-des te effectiever.
Dat het instellen van streekarchieven niet altijd succesvol is, heeft twee oor
zaken. In de eerste plaats is de bestuurlijke samenwerking tussen gemeenten
überhaupt een tour deforcegeldt dit bovendien het politiek weinig relevante
archief (en ontbreekt een verplichte aanstelling van een archivaris), dan kwa
drateren zich de problemen. De praktijk heeft bovendien te zien gegeven dat
de bestuurlijke interesse voor historie casu quo archieven geografisch enorme
verschillen oplevert. Aan de andere kant moet niet worden vergeten dat het
juiste contact met gedeputeerden, de griffier en de verschillende provinciale
afdelingen belangrijk kan zijn voor een uniform en effectief archiefbeleid Om
invloed uit te laten oefenen op bestuursbeslissingen bij gemeenten, waterschap
pen en gemeenschappelijke regelingen; om op tijd gegevens door te krijgen
van het bureau gemeentefinanciën over de bouw van gemeentehuizen; voor
gegevens over nieuwe gemeenschappelijke regelingen; technische hulp bij ad
visering over bouwkundige problemen; kennis van milieuambtenaren van lucht
vervuiling etc.
Het is zeer de vraag of een vaste inbedding van de archiefinspectie in het alge
meen provinciaal toezicht de voorkeur verdient. De uitwerking zou nogal eens
averechts kunnen zijn: de politiek veelal weinig relevant geachte archiefzaken
zouden binnen de rapportages over hoofdpunten van het beleid onderge-
316
Bij het beleid ten aanzien van massaconservering van archiefbescheiden kunnen de
archiefinspecties een belangrijke rol spelen. Op de foto massaconserveringsmachines in
het restauratieatelier van het gemeentearchief Helmond. Links een machine voor
geautomatiseerd ontzuren van losse stukken, rechts de zuurkast voor de droge
ontzuring van boeken en registers.
sneeuwd kunnen raken. Daarnaast draagt een geïntegreerde provinciale bena
dering van de archiefinspectie - zeker gezien de formulering van de artikelen
31 en 36 van de conceptteksten voor de nieuwe Archiefwet - nog een ander
gevaar in zich.5 De mogelijkheden om niet meer specifiek een archiefambte
naar de inspectie te laten uitvoeren is aanwezig. Gezien de bezuinigingsten
dens - een aantal inspecteurs is afgezien van de hoeveelheid werk part-time
aangesteld - bestaat het gevaar dat nog slechts een milieuambtenaar eens in
een archiefkluis gaat kijken of daar geen schimmels zijn aan te treffen of dat
een bouwkundige enkel nog maar een paar technische zaken bekijkt. Hiermee
moet niet gezegd zijn dat bepaalde aspecten niet ook met behulp van anderen
gedaan zouden kunnen worden. Het erin betrekken van andere disciplines kan
zeker een verrijking betekenen, als een en ander maar onder eindverantwoor
delijkheid van de archiefdeskundige blijft staan. Deze stelt de eisen. De waar
de van de inspecteur schuilt juist in het overzicht van het gehele veld, in com
binatie met zijn specifieke archivistische kennis. Juist vanuit zijn wettelijke
positie kan hij een krachtige inbreng hebben bij beleidszaken en op beleidsmatig
terrein meer bereiken dan bij een geïntegreerde benadering. De door Camina
da gemaakte vergelijking en de daarmee gedane suggestie dat het ontbreken
van een duidelijke richtinggeving door de overheid aan de inspectie, naar ana
logie van Parijs 1968, in anarchie heeft geresulteerd, getuigt eerder van jeugd
sentiment dan van een reële weergave van de stand van zaken.6
Iets anders is dat er geen volledige uniformiteit zou bestaan. Een probleem
is dat tot voor kort in het algemeen de provincies moeilijk op één lijn waren
te krijgen. Het Interprovinciaal Overleg begint pas mondjesmaat iets voor te
stellen. De autonomie is nog groot en men is nog niet echt op elkaar ingesteld.
317