de aan de totstandkoming van een nieuwe Archiefwet, de diverse elementen van het archiefwezen uitgebreid zijn behandeld. Nadat alle denominaties uit 'het veld' hierover waren geraadpleegd, resulteerde dit in een definitief stand punt van de minister: de blauwdruk voor de opzet van de nieuwe Archiefwet. De bepalingen omtrent het toezicht zouden vrijwel ongewijzigd blijven Het concept-voorontwerp toont echter anders. En op basis van het voorliggende resultaat kan er maar één conclusie zijn: er blijkt niet over alle onderdelen van de te wijzigen Archiefwet voldoende te zijn nagedacht - iets wat Caminada ook constateerde ten aanzien van deze toezichtsbepalingen in de Archiefwet 1962.3 Het is daarom belangrijk om op bovengenoemde zaken een voorlopige reactie te geven. Voorlopig, want dit is bedoeld als een eerste aanzet; het is noodzake lijk om hierover ook in breder verband te discussiëren, met als doel duidelij ker uitgangspunten voor het archieftoezicht. Het artikel van Caminada biedt in eerste instantie een geschikt vertrekpunt. In grote lijnen komt zijn verhaal op het volgende neer. De beoogde algemene verbetering van het toezicht op de archieven van provincies, gemeenten en waterschappen door de sinds 1968 verplichte aanstelling van provinciale archiefinspecteurs zou slechts gedeelte lijk zijn gerealiseerd. Een en ander zou samenhangen met de niet altijd heldere plaats van de inspectie in de Archiefwet zelf en de geïsoleerde positie van de inspecteur binnen het provinciaal apparaat, waardoor het toezicht niet geïnte greerd is in de hoofdlijnen van het provinciale beleid. Verder zou de beper king tot hoger ff/r/ne/ambtenaren een ongewenste selectie van kandidaten heb ben betekend, omdat zij in politiek-bestuurlijk en technisch (advisering bouwplannen) opzicht veelal weinig ervaring zouden hebben. Tenslotte, de in specteur had door de onduidelijke taakomschrijving in de wet en zijn 'eenza me positie een grote mate van vrijheid ten aanzien van de invulling van het werk gekregen. Vanwege onvoldoende succes op het inspectieterrein zou daarom gemakshalve veelal op specifiek 'archivaris-eigen' elementen als inventarisa tie zijn teruggevallen. Heden en verleden Het artikel van Caminada biedt veel waars maar nog meer onwaars. Het is jammer dat zijn conclusie, 'de balans van 20 jaar archiefinspecties', derhalve zo negatief uitvalt. Er zijn volgens hem weliswaar veel nieuwe archiefbewaar plaatsen gekomen. In de begeleiding bij de vernietiging van semi-statische ar chieven is het nodige verricht, maar vooral is er veel niet gebeurd, zo lijkt het. Deze balans is echter negatiever dan de werkelijkheid. In de relatief korte pe riode van verplichte aanstelling van provinciale inspecteurs is met de meestal beperkte menskracht in de provincies veel gedaan en tot stand gebracht. Er zijn bijvoorbeeld in verschillende provincies (Noord-Brabant, Gelderland, Noord-Holland, Zuid-Holland) vele streekarchieven gerealiseerd. Maar, en dat is voor de buitenstaander minder duidelijk zichtbaar, er is met name ten aan zien van de hoofdtaak zoals de wetgever die voor ogen had: de controle en sturing op de naleving van de essentie van de Archiefwet (artikel 2), veel be reikt. Door het inspecteren zelf is de archivering bij veel gemeenten én water schappen verbeterd, hetgeen in het artikel nauwelijks aan de orde komt. 314 Daarnaast is het verhaal, waarschijnlijk omwille van de duidelijkheid van de boodschap, (te) generaliserend geschreven. De negatieve aspecten die in theo rie aan de inspectiepraktijk zouden kunnen kleven, zijn daarom teveel als al gemeen geldend voor de praktijk beschreven. De generalisering - overigens on vermijdelijk bij een parafrase van twintig jaar inspectiewerk - doet evenwel te weinig recht aan de werkelijkheid. De analyses zijn gebaseerd op een be perkt aantal individuele observaties en ervaringen. Met een magere bewijsvoe ring worden de inspectiewerkzaamheden aan de wettelijke bepalingen getoetst. Het besluit van zijn artikel gaat hierop verder: gezien de statische situatie zal er ook in de toekomst niets veranderen, is de strekking. Deze redenering kan niet consistent zijn, er is immers nogal het een en ander veranderd. Het is jam mer dat Caminada, die zelf lang een inspectoraat bekleedde in een provincie waar veel veranderde, dat niet heeft genuanceerd. Bovendien zou men juist van hem een echt toekomstperspectief hebben verwacht: niet op basis van de minste variant van plaatsvervangend archivaris, maar op basis van wat er reeds tot stand is gebracht en waar een en ander naar toe zou (moeten) leiden, onder meer door de toename van gemeenschappelijk archiefbeheer, maar ook door andere ontwikkelingen als automatisering, nieuwe ontsluitingsmogelijkheden etc. Met daarbij vragen als: op welke wijze moet een en ander worden inge past? En hoe moet daarop worden gereageerd? Dit zijn aspecten die jammer genoeg ontbreken in Caminada's stuk: hij geeft op zijn manier de ontwikke lingsgang aan, maakt een balans op, maar conclusies en perspectieven komen nauwelijks aan de orde. Aangezien het de opzet van de bundel te buiten gaat, mogen we dat hem echter niet verwijten. Het bij sommigen bestaande beeld van de inspecteur als louter plaatsver vangend archivaris bepaalt voor een belangrijk deel de toon van het artikel. Dit beeld is voornamelijk afhankelijk van vooral in het verleden uitgeoefende inventariseeractiviteiten in slechts enkele provincies. Die zouden volgens Ca minada zijn voortgekomen uit de tegenstrijdige en ondoordachte opvattingen in de Archiefwet. Op zich zijn ze er echter niet mee in strijd, de wet geeft im mers een brede en duidelijke omschrijving van de inspectietaken: de provincie houdt toezicht, heeft hiervoor een goed onderlegd persoon in dienst en geeft hem de nodige bevoegdheden. Als er in een provincie een goede archiefzorg aanwezig is, hoeft de inspecteur slechts toezicht te houden. Wanneer dit niet het geval is, zal de inspecteur een aantal 'vangnet'-taken moeten verrichten, opdat de archieven niet de dupe worden van slechte zorg en beheer. Verder is niet alles in detail geregeld. Dit kan ook niet. Een archiefinspecteur behoort de algemene wetsbepalingen te interpreteren en hij of zij behoort te weten wan neer hij verder moet gaan dan het strikt uitvoeren van toezicht; dit behoort wezenlijk tot zijn functie. Uiteraard vervult de inspecteur de 'vangnet'-taken voor zolang dit nodig is en streeft hij naar de aanstelling van meer archiefpersoneel, waardoor hij zich weer tot zijn eigenlijke taken kan beperken. De gedachte dat hij dit niet zou doen vanwege de uitholling van zijn functie, is onbewezen kretologie. Maar de vraag of er bij inspecties structureel moet worden geïnventariseerd is een legitieme. Naar de geest van de wet geredeneerd denkelijk niet. Het zou beter zijn als de taken en bevoegdheden een duidelijker omschrijving kregen; de wet is hierover immers niet ondubbelzinnig. De wet verbiedt het daarentegen niet 315

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1990 | | pagina 12