Discussie Caminada (gemeentearchivaris van Utrecht) verzoekt De Jong om nadere toe lichting van de achtergronden bij het selecteren van kunst. Hij vraagt zich af of de selectie bij de rbk louter een opdracht van hogerhand is geweest om te bezuinigen of dat er een bewuste filosofie achter zat om slechts een bepaald kwantum van culturele voorwerpen te bewaren. Slechts wanneer selectie op een filosofie gebaseerd is, kan men verantwoord handelen, zelfs vernietigen. Dit geldt met name voor grootschalige operaties. Zijns inziens was De Jongs voordracht te practisch getint. De Jong merkt op dat men bij de rbk, anders dan bij het archiefwezen, niet van een bepaald selectiepercentage is uitgegaan. Bij de rbk was men verbaasd over de uitkomsten van de selectiemethode. De rbk zag zich geplaatst voor het probleem van een 'gigantische berg kunstwer ken'. De selectie werd dan ook deels ingegeven door de politiek en deels door een 'stukje gezond verstand'. Ketelaar merkt op dat het een essentiële vraag is of hetgeen geselecteerd is, ook doelbewust vernietigd moet worden. De Jong spreekt liever van vernietiging op langere termijn: het deel der werken met 'slechts' culturele waarde wordt gewoon opgebruikt. Caminada veronderstelt dat het niet bij een éénmalige operatie zal blijven. De Jong verwacht inder daad dat de meeste musea zelf zullen beginnen met selecteren of een selectie van hogerhand opgelegd krijgen. Zij kunnen dan leren van de selectie bij de rbk. Volgens Ketelaar is de essentie van het selecteren bij de musea het over leveren van een kwalitatief bestand aan de toekomstige generaties. Alhoewel Ketelaar een bewaarpercentage van 3% voorstelde om uiting te geven aan het streven om tot een grotere vernietiging te komen, betreft dit geen rigide eis. De Jong constateert dat, anders dan in het archiefwezen waar men gehouden is aan de Archiefwet, de museumwereld te maken heeft met de Auteurswet, zodat men niet zomaar tot vernietiging kan overgaan. Bij de rbk was het niet aan de orde of een voorwerp wel of geen kunst was. Ketelaar vraagt zich af of het voorkomt dat een kunstenaar overgaat tot ver nietiging van de eigen collectie, bijvoorbeeld in het geval van een jeugdzonde. 310 Volgens De Jong komt dit inderdaad voor. Een kunstenaar kan contractueel de eindigheid van zijn kunst vastleggen. Groenveld werpt de vraag op waarom archieven in plaats van het vernietigen niet zouden kunnen overgaan tot verkoop van uitgeselecteerde archiefstukken. Hier en daar steekt in de zaal een afkeurend gemompel op. Ketelaar merkt op dat dan gebruik zou moeten worden gemaakt van een speciaal stempel 'admi nistratief vernietigd' op archiefstukken die verkocht zouden worden, zodat wan neer die stukken later onverhoeds in de vuilnisbak terecht zouden komen, dui delijk is dat het hier om vernietigbare archiefbescheiden gaat. Groenveld constateert dat dit een practische aanpak is en vraagt zich daarom af of Cami nada daar tevens een filosofie over heeft, zoals hij van De Jong vraagt. Cami nada betoogt dat net als de verbranding van dossiers in Griekenland, ook in Utrecht door de Stichting Volkswoningen dossiers met gegevens omtrent aso ciale gezinnen in het openbaar zijn verbrand, juist ter bescherming van de privacy. Van Albada (gemeentearchivaris van 's-Hertogenbosch) wil een idee heb ben over de gedragswijze ten aanzien van het vernietigen van gelegateerde of geschonken bestanden, bijvoorbeeld in het kader van een herwaardering van het depotbestand. Asselbergs antwoordt dat men zich in dergelijke gevallen moet afvragen wat de rechtmatigheid van de aanwezigheid van die collectie is en uit welke documenten die collectie bestaat. Hij is van mening dat dit aan de deskundigheid van de gemeentearchivaris moet worden overgelaten en dat men om niet onrechtmatig te handelen niet tot verkoop, vervreemding of ver nietiging mag overgaan. Volgens De Jong worden bij de rbk geschonken kunstwerken niet geselecteerd. Hij waarschuwt dat men kritisch moet zijn bij het aanvaarden van schenkingen. Men dient hiertoe moed en overtuigingskracht te ontwikkelen om dit aan de schenkers duidelijk te maken. Dit geniet de in stemming van Ketelaar die wijst op de wenselijkheid van het opnemen van een beperkende clausule bij een schenkingsovereenkomst. Dit maakt het mogelijk om na overleg met de eigenaar stukken terug te geven of te vernietigen. Hier bij moet men kritisch blijven en niet te snel schenkingen weer ongedaan ma ken. Immers elke generatie heeft zijn eigen selectiecriteria. Terugkomend op het betoog van Ketelaar merkt Scheurkogel (docent ge schiedenis aan de Rijks archiefschool) op, dat diens vergelijking met Montail- lou van Le Roy Ladurie geen gelukkige is, omdat de schrijver geen duidelijke selectiecriteria heeft aangelegd. 'De inquisiteur heeft de mensen maar wat la ten babbelen'Scheurkogel zou graag een persoon a la Le Roy Ladurie binnen het archiefwezen werkzaam zien. Ketelaar antwoordt echter met een vertrouwd boek te hebben willen komen, maar dat hij als voorbeeld net zo goed de patent registers of de belastingkohieren uit de oude periode had kunnen nemen. Voor alle duidelijkheid stelt Ketelaar dat archieven van vóór 1850 überhaupt niet mogen worden vernietigd. Sinds de Tweede Wereldoorlog wordt echter zoveel papier geproduceerd dat de 'Montaillou-babbelen' getransponeerd naar 1989 niet bewaard zouden worden. Er zijn talloze voorbeelden waarin materiaal met gegevens van gelijke strekking te vinden zou zijn. Volgens Ketelaar moeten we niet de illusie hebben dat we door steekproeven te bewaren historici kun nen gerieven. Groenveld constateert in Ketelaars betoog een monopolieposi tie van de archivaris in het vernietigen en/of bewaren van archiefstukken en plaatst daarbij zijn vraagtekens. 311

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1990 | | pagina 10