chief. Daar berust ook een losbladige vijftiendelige reeks (B) en verder bestaat er een incomplete veertiendelige, eveneens losbladige versie (c), verdeeld over de Rijksarchieven in Zeeland, Noord-Brabant, Overijssel en Groningen. Koeman4 houdt de mogelijkheid open dat er nog een vierde exemplaar van de atlassenreeks is dan wel heeft bestaan. Niet zonder reden, want, verwijzend naar correspondentie uit september 1810 tussen luitenant-kolonel M. J. de Man in Amsterdam en generaal Sanson in Parijs, had kolonel Berthaut5 wat be treft het kartografisch werk van de Hattinga's onthuld: 'L'oeuvre importante de ces géographes, que le Dépöt de la Guerre de Paris possédait même plus au complet que celui d'Amsterdam, paree qu'elle avait été en 1795 tirée du cabinet de prince d'Orange et expédiée a Paris, formait 15 volumes, dont 4 pour la Zélande, 5 pour la Flandre, 3 pour le Brabant, 3 pour l'Over Yssel, le Groningue et la Gueldre'. En verder6 over de terugvordering van het Ne derlandse kaartmateriaal door De Man in 1815: 'Les Hollandais réclamaient aussi, a juste titre l'important ouvrage manuscrit de Hattinga sur les provin- ces unies, en 15 volumes in-folio, apporté de Hollande a Paris lors de l'occu- pation par nos armées en 1795, déposé d'abord aux Archives Nationales, puis passé au Ministère de la Guerre. Mais eet ouvrage était un de ceux dont les commissaires étrangers s'étaient emparés en 1814;7 il ne pouvait done être resti- tué'. Een vijftiendelig stel Hattinga-atlassen dus, dat de Fransen in 1795 zouden heb ben meegenomen uit het kaartenkabinet van de Prins van Oranje, en dat in 1815 niet aan De Man kon worden overhandigd. De passages uit Berthauts boek zijn al vaker geciteerd, ook al door Keuning.8 Hij ging ervan uit dat Ber thaut zich, wat de teruggave van de atlassen betreft, had vergist omdat stel b, dat Keuning in het Algemeen Rijksarchief wist, identiek zou kunnen zijn met het door Berthaut genoemde. Tóch sloot Keuning de mogelijkheid niet uit dat in Parijs, of elders in het buitenland, alsnog een volledig stel, in 1814 zoekgeraakte atlassen zou kunnen worden teruggevonden. Koeman9 vestigde de aandacht erop dat Berthauts beschrijving van prins Willem v's Hattinga-atlassen suggereert dat zij ingebonden waren: '15 volu mes in-folio'. Hiervan uitgaande ziet hij twee mogelijkheden: I stel a is een uit de handen van de 'commissaires étrangers' gered gedeelte van Prins Wil- lems atlassen10 en de overige zeven delen daarvan zijn nog zoek; 2 stel a vormt de ingebonden serie van acht delen van Staats-Vlaanderen en Staats-Brabant die Hattinga in 1751 aan de Raad van State leverde, en de Prins van Oranje verwierf een ander compleet stel, dat in 1795 door de Fransen van hem werd overgenomen en in 1814 in het ongerede raakte. In het zeer recent verschenen proefschrift van F. W. J. Scholten'1 wordt nog duidelijker dan bij Koeman gesteld dat de door hen onder b genoemde serie-en in nog sterkere mate gelden hun argumenten de onder c genoemde serie - niet de kaarten uit het kabinet van de stadhouder geweest kunnen zijn, omdat die reeks gebonden was. Scholten heeft niet aangetoond wanneer een dergelijke reeks gebonden Hattinga-kaarten in stadhouderlijk bezit gekomen is. Hij spreekt het vermoeden uit, dat zulks echter rond 1759 plaats gevonden zou kunnen hebben. In deze bijdrage willen we aantonen, dat Koeman en in zijn spoor Scholten gelijk hadden met de stelling, dat er een vierde serie Hat- 206 tinga kaarten bestaan heeft en wel in atlasvorm. Door een recente archiefvondst kunnen we tevens bepalen op welke wijze en wanneer de vijftiendelige serie Hattinga-atlassen in stadhouderlijk bezit gekomen is. Géén schoolatlas voor de jonge prins Het schijnt dat Prins Willem iv's persoonlijke belangstelling de kartografi- sche bezigheden van de Hattinga's in belangrijke mate heeft bevorderd. Na zijn overlijden op 22 oktober 1751 is het vanuit Den Haag niet meer tot nieu we karteeropdrachten gekomen. Niet lang nadat Prinses-gouvernante Anna op 12 januari 1759 was overleden, logeerde dokter Hattinga weer in Den Haag. Het was nog in de dagen vóór de begrafenis in Delft op 23 februari. Zo maak te hij op 13 februari zijn opwachting bij zowel Willem als Charles John Ben- tinck." Vooral Willem Bentinck had ten hove grote invloed en stond in nau we verbinding met Hertog Lodewijk Ernst van Brunswijk-Wolfenbüttel, die door het overlijden van Prinses Anna geroepen werd tot de voogdij over de minderjarige Carolina en Willem. Zowel aan Willem als Charles Bentinck over handigde Hattinga een exemplaar van zijn 'Memorie weegens een geteekende Atlas van alle de fortificatiën, steeden en landen geleegen op de Frontieren van den Staat der Vereenigde Nederlanden in elf deelen groot atlas formaat'.12 Hierin verhaalde de inmiddels 59-jarige Hattinga omstandig hoe zijn atlassen van Staats-Vlaanderen, Staats-Brabant en de frontieren van Gelderland, Over ijssel en Groningen waren ontstaan. Geen woord echter over de vier delen van Zeeland. Conclusie: die bestonden vroeg in 1759 nog niet.13 En wat betreft de drie delen van Gelderland, Overijssel en Groningen: 'deese laaste heeft nie mand, alzoo maar eene copie, in het nette daar van gemaakt is'. Voorts: 'Dus zijn heede ten jaare 1759 elf folianten in het nette geteekent van de Frontieren van den Staat, in drie werken, waar van ijder deel ten minsten, vijftig stukken inhoudt'. Hattinga, zich ervan bewust dat hij al bijna zestig was, besloot zijn 'memorie' met de mededeling dat hij niet graag zou zien dat zijn atlas na zijn dood met zijn bibliotheek zou worden geveild of op andere wijze in particuliere, laat staan in vreemde, handen zou vallen; liever zou hij zijn werk verbranden! Maar bij voorkeur zag hij zijn atlas in handen van de Staten-Generaal of in die van de jonge vorst en stadhouder prins Willem, voor wiens aardrijkskundige vorming de atlas dienstig zou kunnen zijn. Herinnerde Hattinga zich misschien dat de jonge prins op 8 maart zou verjaren? De Hertog van Brunswijk zal als voogd van Willem v over de eventuele aan koop van de destijds elfdelige atlassenreeks hebben moeten beslissen. Hij ging echter niet tot aankoop over en Hattinga keerde dus, wat dit betreft, onver- richterzake terug naar Hulst, waar hij woonde en burgemeester was. Hij over leed daar in november 1764 en zijn weduwe, Anna Maria Coutry, bleef achter met de atlassen en de wens van haar overleden echtgenoot dat de nieuwe stad houder die ééns zou bezitten. 207

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1989 | | pagina 6