'Ik heb het niet op touw gezet om daar een kwestie van te maken, ook al om dat ik er gauw uit zou gaan. Als ik me goed herinner is het begonnen door Scherft (rijksarchivaris in Zeeland - PB), die daar tegen in het verweer kwam bij het ministerie. Ik was er wel voor, want ik vond het geen doen dat het ge beurde zonder dat wij als rijksarchivarissen er in gekend werden. Het was een degradatie. De anderen waren ook wel voor, maar toen het erop aan kwam trokken ze zich terug. Alleen Scherft en ik bleven over. Ik heb persoonlijk een brief geschreven aan Duparc, het hoofd van die afdeling van het ministerie. Ik kreeg toen een heel aardig briefje dat de archivarissen er zelf niet in gekend waren en dat speet hem wel. Maar toen kwam er een nieuwe rel. Van der Gouw kreeg ruzie met het mi nisterie...' Deze ruzie, die in 1968 uiteindelijk tot zijn ontslagname leidde, vond zijn oorzaak in de onvoldoende ondersteuning die Van der Gouw kreeg van het departement om de wezenlijke problemen van de Rijksarchiefdienst aan te pakken. 'Van der Gouw vond dat de vereniging achter hem moest staan', aldus Formsma. 'Toen dit naar zijn zin niet voldoende gebeurde, bedankte hij als lid. Persoonlijk was ik het eens met het standpunt van het bestuur. Ik was al verbaasd geweest over de benoeming van Van der Gouw, want ik voor zag dat dit nooit goed kon gaan. Het gevolg was wel een enorme commotie in de historische wereld. Het ministerie heeft toen een commissie ingesteld on der voorzitterschap van professor De Smidt. Ketelaar werd secretaris en ik zat ook in de commissie, die als taak kreeg het archiefwezen door te lichten en suggesties te doen voor de toekomst. Met z'n drieën zijn we op theevisite ge weest bij minister Klompé om het rapport aan te bieden. Overigens leerde ik Ketelaar toen beter kennen, die ik voor het eerst ontmoet had als secretaris van de Nederlandse Jeugdbond ter Bestudering van de Geschiedenis. Mijn Gids voor de Nederlandse archieven uit 1967 was ook in die kringen geboren.' Nieuwe rijksarchivarissen na de oorlog De twee eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog gaven een soort stoelendans te zien, waarin ook Formsma mee deed. 'In de oorlogstijd waren geen nieuwe mensen benoemd. Er waren twee NSB-ers, Brouwer in Groningen en Meerkamp van Embden in Zeeland, die er uit gingen en er gingen een paar met pensioen. In Overijssel was de kwestie Haga. Na Schoengen was hij rijksarchivaris in Overijssel geworden. Haga leefde sterk op zichzelf, ging wel naar de sociëteit en zo, maar zijn opstaan en naar bed gaan werd steeds later. Hij kwam dan pas om half twaalf op het archief en ging om half twee, twee uur lunchen. Dan kwam hij om half vier terug en werkte dan tot zes of zeven uur. Langzamer hand was dat zo gegroeid. Na de oorlog wilde men dat niet meer. Haga werd toen overgeplaatst naar Drenthe, zonder dat hij dat wilde. Hij was al 55 of zo en is er toen uitgegaan. Een heel merkwaardig, ouderwets figuur. Ik zat toen in Den Bosch als chartermeester. In 1946 kwam Graswinckel bij mij: ik kon naar Overijssel gaan als opvolger van Haga of naar Groningen. Daar zat Werkman, maar die zou naar Drenthe gaan. Ik had in Overijssel altijd met plezier gewerkt, maar de Sassenpoort was geen gebouw waar je kon werken. Groningen had het beste archiefgebouw van Nederland en ik kende de provin cie goed. Dus heb ik toen gekozen voor Groningen.' De stoelendans resulteerde verder in de benoeming van drs E.J. Werkman in Drenthe en dr B. H. Slicher van Bath als nieuweling in het archiefwezen in Overijssel. Stad en Ommelanden Zo ergens in Nederland een rijks- en een gemeentearchief nauwe historische banden hebben en materiaal bewaren dat zoveel betrekking op elkaar heeft, dan is het wel in Groningen. In 1824 werd een 'provinciaal archief opgericht voor 'de charters en oorkonden in de provincie Groningen aanwezig voor zoover dezelve openbaar eigendom zijn'. Vooral de archivarissen Feith (vader en zoon) legden deze instructie letterlijk uit en brachten vele archivalia betreffende Stad en Ommelanden samen in een chronologische volgorde. Toen aan het einde van de vorige en het begin van deze eeuw de inzichten in de ordeningsbeginse len toenamen, moest in Groningen begonnen worden aan een enorme ontrafe ling van dat archiefcomplex. Vele tientallen jaren hebben de rijks- en gemeen tearchivaris zich hiermee bezig gehouden. Formsma herinnert zich de contacten die hij als rijksarchivaris had met zijn collega-gemeentearchivarissen Coster (tot 1951) en Schuitema Meijer. 'Met Coster waren er geen problemen over de splitsing van de archieven, met Schuitema Meijer wel. Wij konden verder wel goed met elkaar over weg. Maar Schuitema Meijer had een sterk juridisch standpunt. Hij dacht niet aan het herkomstbeginsel. In de negentiende eeuw waren er herhaaldelijk aucties 203

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1989 | | pagina 4