mene bronnenkritiek kan komen. Anders gezegd: alleen vanuit een duidelijke
vraagstelling kan de onderzoeker doordringen tot zijn bron. Dit aspect van
Van Schaïks boek brengt me weer op de vraag of adekwate broncommenta
ren, vooral wanneer het gaat om materiaal uit de periode vóór 1800, kunnen
worden vervaardigd wanneer niet onvoorwaardelijk wordt gekozen voor de
historische vraagstelling als uitgangspunt. De 'objectieve' benadering waar
voor in de lopende reeks Broncommentaren is gekozen voldoet nog wanneer
het gaat om negentiende- en twintigste-eeuwse bronnen, maar zal voor ouder
materiaal beslist tekort schieten (de 'objectieve' benadering is in het septem
bernummer 1988 van dit blad door Knotter al aan de orde gesteld). En juist
voor dat oudere materiaal is-Van Schalk laat dat op indringende wijze
zien-een systematische bronnenkritiek hard nodig. Voor de negentiende- en
twintigste-eeuwse bronnen kunnen we om het maar uitdagend te zeggen - zelf
wel een staats-, provincie- of gemeenteblad uit de kast pakken.
Bert Looper
150 jaar rechterlijke organisatie
j.g. kampman Te-recht in Winschoten. Honderdvijftig jaar rechtspraak in
Oost-Groningen. Scheemda 1988. ISBN 90.72672.01.1.
In 1988 was het 150 jaar geleden dat een nieuwe wetgeving op de rechterlijke
organisatie en op het burgerlijk recht in Nederland van kracht werd. Van
zelfsprekend werd deze gelegenheid aangegrepen om een aantal publikaties uit
te brengen ter herdenking van deze feiten. Opmerkelijk was daarbij de grote
belangstelling van auteurs en uitgevers voor de Hoge Raad. Een historische
inslag is te vinden in bijvoorbeeld De Hoge Raad der Nederlanden 1838-1988,
een portret en De plaats van de Hoge Raad in het huidige staatsbestel; de ver
anderingen in de rol van de Hoge Raad als rechtsvormer. Veel minder aan
dacht hebben mijns inziens de lagere rechterlijke instellingen gekregen. Daar
om valt een uitgave als Te-recht in Winschoten des te meer op.
Het boekje geeft een overzicht van de geschiedenis van het kantongerecht
en de arrondissementsrechtbank te Winschoten. Voor 1838 waren er een recht
bank van eerste aanleg en een vredegerecht gevestigd, maar de schrijfster heeft
haar aandacht gericht op de periode vanaf 1838 tot het moment dat de recht
bank opgeheven werd, in 1933.
De structuur van het boek is heel helder. Achtereenvolgens komen de bur
gerlijke rechtspraak, de strafrechtspraak, de 'woelige bevolking', de rechter
lijke macht en het gerechtsgebouw aan de orde. In het slothoofdstuk 'De buurt-
winkel van het recht' geeft zij aan wat de huidige taak en functie van het
kantongerecht is.
Waarom is Te-recht in Winschoten nu een recensie in het Nederlands Ar
chievenblad waard? De rechterlijke archieven uit de negentiende en twintigste
eeuw nemen een hoe langer hoe groter aandeel van de planklengtes in de ar
chiefdepots in beslag. Aan de toegankelijkheid ervan wordt door verschillen
de archivarissen gewerkt, maar voor de gemiddelde onderzoeker zijn deze ar-
290
chieven nog een ondoordringbare muur van papier. Gidsen voor regionaal en
lokaal historisch onderzoek, zoals die bij voorbeeld in Noord-Holland, Over
ijssel en Drenthe zijn verschenen, wezen op het belang van deze archieven, al
of niet aan de hand van voorbeelden. Het onderhavige boek geeft echter met
een keur aan voorbeelden een haast speels overzicht van de competentie van
kantongerecht en rechtbank. Want daarnaar wordt in de studiezalen van de
archiefdiensten toch veel gevraagd: bij welke rechterlijke instantie moet ik zijn
voor overtreding x of misdrijf Y? Maar ook de procedures bij beide instellin
gen worden verhelderd aan de hand van de dagelijkse praktijk.
Dat het boek ook een nuttige prosopografische bijdrage levert, bewijst de
passage over de Groninger regentengeslachten. Verschillende hiervan, zoals
Wichers, Modderman, de Ranitz, de Savorin Lohman en Feith, waren verte
genwoordigd in de rechterlijke macht in Winschoten. Een dergelijke functie
bood namelijk een uitstekende uitgangspositie voor een verdere carrière, het
zij juridisch, hetzij bestuurlijk of politiek.
Paul Brood
Brabants schrift
annemiek van der veen, RiEN wols red., Lezen in Brabantse bronnen. Be
grippenapparaat bij Brabants oud-schrift. 's-Hertogenbosch, 1988. Uitgave
van de Stichting Brabantse Regionale Geschiedbeoefening.
Naar Lezen in Brabantse bronnen blijkt in Brabant zoveel vraag te zijn, dat
binnenkort een tweede druk zal verschijnen. Dat het zo'n succes heeft is niet
onterecht. Het werk, door zeven archivarissen en de provinciaal historicus sa
mengesteld met medewerking van een groot aantal archiefdiensten, is een goed
voorbeeld van wat er door samenwerking tot stand kan worden gebracht. Het
boek beantwoordt potentiële vragen van onderzoekers en bundelt informatie
betreffende het maatschappelijk leven in Brabant in vroeger tijd.
Deze informatie had in een aantal gevallen iets duidelijker kunnen zijn. Zo
zou de ingewikkelde problematiek van het muntwezen waarschijnlijk voor de
met het terrein onbekende bezoeker helderder worden, wanneer voor een the
matische in plaats van een chronologische behandeling was gekozen en de ver
houding tussen rekeneenheden en munten was uitgelegd.
Wanneer de bestuursstructuur van Brabant uiteen wordt gezet verdient het
mijns inziens aanbeveling niet alleen de structuren binnen Brabant te verkla
ren, maar ook aandacht te besteden aan de positie van Brabant in het grotere
geheel van de Republiek. In één van de teksten (p. 78, 79) wordt immers wel
verwezen naar dit grotere geheel, wanneer de benoeming van Willem li tot
kapitein-generaal aan de orde komt. Deze tekst staat nu los van de in het hoofd
stuk verstrekte informatie en het belang voor Brabant blijft onduidelijk, ook
al omdat een begrip als 'patenten' niet wordt uitgelegd. De onderlinge verhou
ding en de verschillen in competentie van de verschillende bestuurlijke en rech
terlijke organen en personen blijft hier en daar onduidelijk. Tenslotte is het
misschien niet onverstandig het verwarrende opschrift van hoofdstuk II 'justi-
291