De gevangenisarchieven maken echter wel de uitvoering van het beleid zicht baar en de opvattingen van directie en bestuur ten aanzien van de gedetineer den. Intern, binnen de strafinstelling, lag de beslissingsbevoegdheid bij de col leges van regenten, zoals de besturen na 1886 consequent werden genoemd. Aan hen waren de directeuren/cipiers ondergeschikt. De correspondentie tus sen Den Haag en de gevangenissen liep dan ook via het bestuur. Een ware la wine van circulaires, voorschriften en bijzondere directieven werd door de cen trale overheid over de gevangenissen uitgestort. Ze betroffen de meest uiteenlopende onderwerpen zoals de regeling omtrent de gevangenisarbeid, de bezoekregeling, de organisatie van de godsdienstuitoefeningen, adviezen over gratie etcetera. De notulen en correspondentie van de colleges van regenten vormen dan ook de belangrijkste bron voor de geschiedenis van de betreffen de penitentiaire instelling. Een tweede fraaie bron - en niet alleen voor de rechtsgeschiedenis - die men in deze archieven kan aantreffen zijn de verscheidene series registers van gede tineerden Deze registers werden al in 1811 op grond van de Code de ['instruc tion criminelle ingevoerd. Tot 1888 hanteerde men zeven verschillende soor ten registers, onderling verschillend naar categorie gedetineerde of gevangenis. In 1888 bleven uiteindelijk vier modellen over die tot de jaren vijftig van deze eeuw in gebruik zijn gebleven. De registers geven informatie over de personalia van de gedetineerde, de straf, de eventuele overplaatsing en over zijn signalement. In de modellen van 1888 werd daaraan een extra-kolom toegevoegd, namelijk de bijzondere 'renseig- nementen', waarin men aantekening hield van de godsdienstige gezindte, de naam van de ouders, het genoten onderwijs, het gedrag in de inrichting etcete ra. Overigens werden in de registers vóór 1888 sommige van deze gegevens ook opgenomen in de kolom 'Aanmerkingen'. Althans dat bleek uit een steekproef in het archief van de Strafgevangenis te Breda.10 In de registers wordt boven dien verwezen naar de vonnissen, op grond waarvan de gedetineerde zijn straf moest uitzitten. Zo kan men gemakkelijk aanvullende gegevens vinden in de archieven van de arrondissementsrechtbanken en gerechtshoven. Dergelijke gegevens lenen zich uiteraard uitstekend voor prosopografisch onderzoek. De studie van Diederiks over de strafgevangenis van Hoorn is een mooi bewijs van wat men met deze bronnen kan doen." De Groningse inventaris De drie Groningse inventarisatoren hebben bij wijze van inleiding met veel gevoel voor detail de organisatie en administratie van de gevangenissen uiteen gezet. Zeer uitgebreid wordt de geschiedenis van het gevangeniswezen vanaf de zeventiende eeuw tot heden geschilderd, gevolgd door een beschrijving van de historie van de afzonderlijke instellingen. De auteurs hebben hierbij veel vuldig gebruik gemaakt van de archieven zelf. Over het voor en tegen van een inleiding van deze omvang wil ik me niet uitspreken. Het blijft immers een kwestie van persoonlijke smaak. Belangrijk is wel dat het een hulpmiddel moet zijn voor de gebruiker. En daarin schiet het enigszins tekort. Een schemati sche weergave van de landelijke ontwikkeling van het gevangeniswezen was 264 geen luxe geweest. Want de schier eindeloze opsomming van elkaar opeenvol gende regelingen inzake de organisatie van het gevangeniswezen verhoogt de duidelijkheid allerminst. Ook van de Groningse instellingen zou een klein over zicht niet misstaan hebben. Aan de inleiding ontbreekt eveneens een hoofd stuk over de besluitvorming. Teveel blijven de auteurs steken in de institutio nele geschiedenis en de lokale bijzonderheden. Men zou de gebruiker niet alleen hebben moeten voorlichten over de geschiedenis van de instelling, maar ook over de relevante bronnen die elders liggen. Daarvoor is niet alleen een goed inzicht in de institutionele geschiedenis maar ook in de besluitvorming nood zakelijk. Een kritiek die overigens geldt voor het merendeel van de gepubli ceerde inventarissen. Voor de docenten van de Rijksarchiefschool is nog een nuttige taak weggelegd: in de lessen in de institutionele geschiedenis zou meer nog dan thans de geschiedenis van de besluitvorming aandacht moeten krij gen. Een goede aanzet vormt de inleiding van Gilissen in de tentoonstellings catalogus van het Algemeen Rijksarchief te Brussel over 'Besluitvorming vroeger en nu'.12 Enfin, deze tekortkoming is verschoonbaar omdat men ook vanuit de oplei ding hierop te weinig is geattendeerd. Fundamenteler is de kritiek op de inde ling van de inventaris. Gekozen is voor een numerieke volgorde van archieven per archiefvormer, waardoor 31 deelinventarisjes ontstonden. Ze werden ge groepeerd per plaats van vestiging van de betreffende strafinstelling. Van eni ge relatie tussen de archiefvormers blijkt uit deze indeling niets. Die moet men halen uit de inleiding. Voor de gebruikers een heel geblader en gezoek. Deze opzet is overigens niet consequent toegepast. Soms, wanneer niet goed was vast te stellen wie de archiefvormers waren, wordt gesproken over het archief van de instelling. Mijn voorkeur zou zijn uitgegaan naar de traditionele indeling waarbij de archieven per instelling werden beschreven met een onderverdeling naar archiefvormers. Eventueel kan men dan gebruik maken van verwijzin gen, zoals in het geval van Groningen, in welke stad de penitentiaire instellin gen een gezamenlijk college van regenten kenden. Al bladerende en zoekende tussen inleiding en inventaris begon ik steeds meer sympathie te voelen voor de opzet van de inventarissen van Fruin en Feith van de rechterlijke archieven van respectievelijk Utrecht13 en Groningen14, waar in onder elk rechterlijk college een korte institutionele geschiedenis werd gege ven. Deze opzet werd in de lessen aan de Rijksarchiefschool althans in mijn studiejaar-ontraden, maar ik acht ze voor verzamelinventarissen nog steeds gebruikersvriendelijker dan inventarissen met een afzonderlijke inleiding. In de bepaling welke archieven in de verzamelinventaris thuis hoorden zijn de Groningse collega's erg ruimhartig geweest. In het archief van het college van regenten van de gevangenis van Appingedam werden archivalia aangetroffen van de afdeling Appingedam van het Nederlandsch Genootschap tot Zedelij ke Verbetering der Gevangenen, de voorloper van de huidige reclasseringsraad. Het betreft hier een afgedwaald archief, dat uit gemak (welke andere reden zou men kunnen geven in de inventaris is opgenomen. Ik ben benieuwd wat men straks zal doen wanneer de archieven van de reclasseringsinstellingen in Groningen worden beschreven! In ieder geval dekt de titel van de inventaris nu niet meer de gehele lading. Althans, men kan toch niet stellen dat een afde- 265

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1989 | | pagina 35