4 Financiën Verslag van de kascommissie. De kascommissie deelt mee dat zij de financiële administratie in overeenstem ming heeft gevonden met de realiteit. Daarop wordt de penningmeester décharge verleend van het door hem gevoerde beleid. Vaststelling van rekening en balans 1988. Deze worden onder dank aan de pen ningmeester goedgekeurd. Verkiezing kascommissie 1989. Mr. A. P. A. M. Spijkers en W. Veerman wor den benoemd tot lid van de kascommissie 1989. 5 Reactie op het voorontwerp van een nieuwe archiefwet Ter inleiding merkt de voorzitter op dat de van in het verleden een voor aanstaande rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van archiefwetgeving. Bij de huidige wet is de inbreng van de vereniging meer indirect geweest - via de Discussienota Archiefbeleid en de Nota Archief beleid. De vereniging heeft nu de mogelijkheid op het voorontwerp te reageren, zij het dat de termijn die daar voor beschikbaar is, zeer kort is. In verband daarmee heeft het bestuur tijdens de bijeenkomst in Heerlen van 14 april 1989 al een concept-reactie op het voor ontwerp van de wet verspreid. De opmerkingen die daarop zijn binnengeko men zijn verwerkt in een tweede versie, die is gepubliceerd in Nieuws van Ar chieven van april 1989. Op die versie zijn negen schriftelijke reacties binnengekomen, namelijk van de Landelijke Kring van Gemeente- en Streekarchivarissen, van de Landelijke Kring van Waterschapsarchivarissen, van het Landelijk Overleg van Provin ciale Archiefinspecteurs, van de Gelderse gemeente- en streekarchivarissen, van de Kring van Archivarissen Noord-Brabant, van de gemeentearchieven van Am sterdam, Kerkrade en Heerlen en van het erelid dr. W. J. van Hoboken. Met het oog hierop heeft het bestuur de minister verzocht de reactie van de vereni ging een tiental dagen na de officiële sluitingstermijn te mogen inleveren. De voorzitter stelt voor om bij de behandeling van dit agendapunt één van de ingekomen reacties, de brief van dr. Van Hoboken, te gebruiken als leidraad. In die brief komen namelijk alle punten van kritiek uit de andere reacties voor. Het eerste punt betreft het gebruik van de termen 'toezicht op de zorg' en 'toe zicht op het beheer'. Opgemerkt wordt dat het woord 'toezicht'in de wet twee betekenissen heeft, namelijk een bestuurlijke bevoegdheid, uit te oefenen door Gedeputeerde Staten (toezicht op de zorg, artikel 31 en 36) en een ambtelijke bevoegdheid van rijksarchiefdienst, inspecteur en gemeentearchivaris (toezicht op het beheer, artikel 22, 26, 30). Van Hoboken stelt voor om in plaats van 'toezicht op het beheer' de term 'inspectie' te gaan gebruiken. Drs. A. J. M. den Teuling merkt op dat toezicht op het beheer ruimer is dan inspectie van archiefbeschieden, in dat laatste geval gaat het om archiefgebou wen en archiefruimten. Dr. F. C. J. Ketelaar reageert daarop door te wijzen op artikel 55 van het Ar- chiefbesluit: de provinciale inspecteur is belast met de 'inspectie van de archief bescheiden van de organen van gemeente, waterschappen, veenschappen en veenpolders'. Wat impliceert het vervangen van toezicht op het beheer door inspectie voor de rol van de provinciale inspecteur? Drs. B. Woelderink merkt op dat het gaat om het verschil tussen theorie en praktijk. Theoretisch is het mogelijk de begrippen te definiëren, de praktijk is echter moeilijk aan anderen duidelijk te maken. Hij stelt voor het idee van Van Hoboken over te nemen. Van Hoboken voegt hier aan toe dat de inhoud van 'toezicht' al vanaf 1919 is aangegeven: het is de bevoegdheid van Gedepu teerde Staten om lagere organen zo nodig op de vingers te tikken. Een tweede opmerking betreft de artikelen 31 en 36 van het voorontwerp, waarin de regeling van het toezicht op de archiefzorg van lagere overheden wordt op gedragen aan Provinciale Staten. Van Hoboken vraagt zich af of dit niet in strijd is met artikel 132 lid 2 en artikel 133 lid 3 van de Grondwet, die voor het toezicht op gemeenten en waterschappen uitdrukkelijk een wettelijke re geling voorschrijven. C. G. M. Noordam heeft deze kwestie uitgezocht. Vol gens het Handboek van Van der Pot/Donner wordt het in dit soort gevallen aan de wetgever zelf overgelaten of en in hoeverre er gedelegeerd kan worden. Provinciale Staten zijn dus bevoegd een regeling vast te stellen. Van Hoboken wil ook graag antwoord op de vraag of Provinciale Staten deze bevoegdheid aan Gedeputeerde Staten kunnen geven. Drs. A. J. M. den Teuling merkt op dat bij de voorbereiding van de reactie van het Inter Provin ciaal Overlegorgaan deze kwestie door bestuursjuristen is bekeken en dat men algemeen van mening was dat Provinciale Staten deze bevoegdheid bezitten. In zijn concept-reactie schrijft het bestuur niet gelukkig te zijn met de naam geving van het diploma (artikel 20) en stelt het voor te spreken van 'archivaris I en n'. Van Hoboken suggereert de naamgeving van het diploma niet te kop pelen aan de persoon, maar aan het vak. Zijn suggestie is te spreken van diplo ma's 'archivistiek I en ii'. De voorzitter merkt op dat het bestuur met deze term niet gelukkig is en suggereert 'diploma archiefkunde' of 'archiefdiploma'. Dr. A. J. Kölker stelt voor te spreken van 'diploma Rijksarchiefschool'; drs. J. Dijkstra stelt voor 'wetenschappelijk archiefdiploma' en 'hoger archiefdiplo ma'. De suggesties zullen worden doorgegeven aan de minister. De opmerkingen in de concept-reactie van het bestuur over de beperking van het toezicht door de provinciale inspecteur tot die lagere organan waar nog geen archivaris is benoemd Nieuws van Archieven, 102-103, 'Wanneer aangesteld') hebben nogal wat discussie losgemaakt. De voorzitter licht toe dat dit idee moet worden gezien tegen de achtergrond van het feit dat het poli tiek niet haalbaar is gemeenten te verplichten een gemeentearchivaris aan te stellen. Bij ongewijzigd beleid valt er op dit gebied weinig groei te verwachten. Een wijziging in het toezicht zou mogelijk een stimulans kunnen zijn voor de aanstelling van gemeentearchivarissen. Alle ingekomen reacties op het bestuursstandpunt hebben deze mening echter verworpen. Het bestuur neemt daarom de betreffende passage terug. Een ander tekstvoorstel wordt ter ver gadering uitgereikt. De tekst daarvan luidt: 'Wanneer ons pleidooi op dit punt niet alsnog zou kunnen worden gehono reerd, kan misschien op andere wijze het streven van de van bevorderd wor den. Uitgangspunt daarvoor is de algemeen aanvaarde visie, dat het toezicht op de zorg bij de lagere overheden in geval van toenemend gekwalificeerd ar chiefbeheer niet ongewijzigd gehandhaafd behoeft te blijven. Dat betekent bij voorbeeld dat het toezicht op de zorg bij een gemeente mèt archivaris op een andere basis plaats kan vinden dan bij een gemeente zonder archivaris. De prak tijk van de laatste jaren laat al een ontwikkeling in die richting zien. 254 255

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1989 | | pagina 30