in 1954 de stukken over 1937-1950 waren toegevoegd, in 1965 vakkundig geïn
ventariseerd door drs. G. J. Mentink; diens inventaris bevat 332 nummers vanaf
circa 1605. Ik had er bezwaar tegen dit archief voetstoots over te dragen aan
Schieland. Het had, nadat het zeventig jaar als bruikleen onder Rotterdamse
gemeentelijke hoede was geweest en nu de rechten en functies van het polder
bestuur ook nog juist door de gemeente Rotterdam waren overgenomen, niet
aan Schieland toegewezen mogen worden. Het hoorde in Rotterdam te blijven
als 'een der schakels in de keten van Kralingse archieven' die niet 'tot ongerief
van de onderzoekers' zou mogen ontbreken. Daarbij kwam dat 'de chef van
de afdeling Waterverversing en Polderzaken van de dienst van Gemeentewer
ken het bijzonder betreurt dat de jongere archieven hem niet meer direct ter
beschikking staan, terwijl de taken aan de gemeente zijn overgedragen'. Tij
dens de ter visie legging van het ontpolderingsbesluit had de gemeente Rotter
dam evenwel geen bezwaren kenbaar gemaakt. De provinciale archiefinspec
teur had nagelaten erop te wijzen en 'het stadhuis' had mij als gemeente
archivaris niet in kennis gesteld. Buiten mijn weten hadden de directie van
Gemeentewerken en b en w de ontwerp-overeenkomst goedgekeurd, waar zij
de bezwaren vanuit archivalisch oogpunt niet hadden onderkend. Ik veronder
stelde 'dat de bepaling der overdracht van archieven aan Schieland over het
hoofd gezien is' maar dat 'het geen zin meer heeft daarop terug te komen'.
Wel adviseerde ik B en w 'zich tot het Dagelijks Bestuur van het Hoogheem
raadschap van Schieland te richten met het verzoek het archief van de ontpol-
derde polder Kralingen in bewaring te willen geven aan Uw College ter plaat
sing in de Gemeentelijke Archiefbewaarplaats en, voor zover het de jongere
stukken betreft, bij de dienst van Gemeentewerken, afdeling Waterverversing
en Polderzaken, dit alles gegrond op practische redenen (de taken zijn overge
gaan op de Gemeente) en wetenschappelijke redenen (voor de onderzoeker is
het van belang dat verwante archieven zich in één bewaarplaats bevinden)'.
Aktie van het Gemeentebestuur van Rotterdam en de reaktie van Schieland
Op 24 februari 1972 distilleerde de directeur van Gemeentewerken in zijn ad
vies aan B en w evenwel uit de brief van 10 januari van de provinciale archief
inspecteur 'dat ook aan provinciale zijde getwijfeld wordt aan de juistheid van
het destijds ingenomen standpunt' (waartegen geen beroep was aangetekend)
en stelde derhalve voor 'alsnog te trachten het onderhavige archief voor het
gemeentearchief te behouden'.
B en w hebben zich in hun brief van 12 juni 1972 aan Gedeputeerde Staten
van Zuid-Holland gebaseerd op de adviezen van zowel de gemeentearchivaris
als van de directeur van Gemeentewerken. Zij wezen erop dat 'om praktische
en wetenschappelijke redenen het zeer gewenst is, dat het polderarchief ter be
schikking van de gemeente komt, c.q. blijft, een opvatting welke de provin
ciale inspecteur der archieven deelt', dat 'tot ons leedwezen een en ander niet
is onderkend ten tijde van de ter visie legging van de ontwerp-overeenkomst',
maar 'niettemin drongen zij erop aan-indien de mogelijkheid daartoe nog
aanwezig is te bevorderen, dat art. 1 in het besluit alsnog zodanig wordt ge
wijzigd, dat het archief overgaat naar de gemeente'. Zij merkten daarbij op
'dat wij hebben overwogen het Hoogheemraadschap van Schieland te verzoe
ken de archivalia aan de gemeente in bewaring te geven. Op principiële gron
den geven wij er echter de voorkeur aan, dat de archieven aan de gemeente
worden toegewezen'.
Dijkgraaf en hoogheemraden van Schieland reageerden in een schrijven van
4 juli 1972 aan Gedeputeerde Staten op de hun door b en w van Rotterdam
in afschrift toegezonden brief van 12 juni 1972. Nadrukkelijk beklemtoonden
zij dat onmogelijk kon worden teruggekomen op het besluit; daarvoor had
men de gelegenheid laten voorbijgaan. Overigens wist volgens hen 'iedere on
derzoeker dat de archieven van alle polders, die tot het hoogheemraadschap
hebben behoord, bij Schieland zijn ondergebracht; dat bezuiden de Nieuwe
Maas de archieven van de opgeheven polders (slechts daarom) op de gemeente
Rotterdam zijn overgegaan b en w hadden dat uiteraard naar voren ge
bracht op mijn suggestie -omdat daar geen overkoepelend waterschap be
staat; zij achtten het niet praktisch, indien de archieven van tien opgeheven
polders (wel) bij Schieland berusten en van twee andere (Kralingen en Berg
en Broek) bij de gemeente Rotterdam'. Als tegenweer voerden zij aan dat het
ook hun niet ontbrak aan kennis om polderarchieven vakkundig te inventari
seren en dat de onderzoekers gebaat zouden zijn bij een concentratie van pol
derarchieven in hun gemeenlandshuis; dezen waren daar 'welkom en kunnen
daar in Schielands archief veelal de in de polderarchieven ontbrekende stuk
ken en gegevens vinden'. Tegenover de door Rotterdam gehanteerde juridi
sche gronden de archieven vallen hun toe aan wie de rechten en functies
overgaan - stelden zij niet meer dan de inhoud van een brief van Gedeputeer
de Staten van 15 juni 1886 aan Provinciale Staten betreffende de opheffing
van de polders Rubroek en Spiegelnisse: 'Het gemeenlandshuis van Schieland,
werwaarts de voordracht gelast dat het archief van Rubroek en Spiegelnisse
zal worden overgebracht, is de plaats waar alle archieven van voormalige wa
terstaatsbesturen ten gemeenen dienste van alle tegenwoordige en toekomsti
ge besturen en ingelanden in Schieland behooren te berusten, terwijl het van
een zoo hoog geplaatst Bestuur als dat van Schieland, niet verwacht kan wor
den dat het te eeniger tijde een hunner zou belemmeren in zulk gebruik van
het daar voorhandene, als overeen te brengen is met plichtmatige waakzaam
heid voor ongeschonden behoud van het daar aanwezige'.
Aanscherping van het Rotterdamse argument
Op verzoek van B en w leverde de gemeentearchivaris op 17 augustus 1972
commentaar op Schielands standpunt. In genen dele wenste hij te bestrijden
dat Schieland competent is archieven van ontpolderde polders te ontsluiten
voor onderzoek. Het had evenwel totaal het belangrijkste Rotterdamse
argument - 'dat indien de rechten en verplichtingen van het ene lichaam op
het andere overgaan de archieven dienen te volgen' - genegeerd. Het was een
rechtsregel die men uit de Archiefwet 1962 kon afleiden, waarin in artikel 1
als archiefbescheiden gedefinieerd worden onder andere:
1 bescheiden door de overheidsorganen ontvangen of opgemaakt en naar hun
aard bestemd daaronder te berusten; en
221
220