Mr. dr. Charles Marius Dozy, gemeentearchi
varis van Leiden van 1886 tot 1901.
Uit: nab 9 (1900/1901), 170.
spijt, zijn alle conclusies terug te vinden in het ontwerp-archiefwet van de van
uit 1906/190752 inclusief de gedachte van Gratama inzake de stichting van
districts-rijksarchiefbewaarplaatsen voor de opneming van lokale archieven.
Maar ook de gedachte van Dozy inzake de stichting van streekarchivariaten
avant lalettre in combinatie met het 'kreis-archief'-denkbeeld van Overvoor-
de, zijn opvolger in Leiden, uit 1901dat uitging van tussen meerdere gemeen
ten overeengekomen gezamenlijke bewaring en beheer van hun oud
archieven - dus de instelling van streekarchieven avant la lettre.53 Behalve ten
aanzien van de gemeentelijke samenwerkingsmogelijkheid - die was immers
al in de Gemeentewet geregeld - heeft de Archiefwet 1918 in grote lijnen het
ontwerp uit 1906/1907 gevolgd.
12
Hereniging van rijks- en gemeentelijke bestanddelen?
De in 1901 aarzelend aangenomen stelling van mr. Van Meurs, waarin de wen
selijkheid was uitgesproken om de oude administratieve archieven van gemeen
ten zonder deskundig archiefbeheer te herenigen met de oude rechterlijke
bestanddelen in de rijksarchiefbewaarplaatsen - dus de inbeslagneming door
het rijk van bijna alle gemeentearchieven - heeft het niet gered in 1906/1907,
ook niet in 1912, toen hij in de bijeenkomst van rijksarchivarissen alles op al
les had gezet, en zeker niet meer in 1918, toen hij, nadat het concept-wetsontwerp
al was ingediend, in het weekblad De Nieuwe Amsterdammer nog een eenmans-
aktie was gaan voeren om het wetsontwerp op het door hem gewraakte punt
inzake gemeentelijke archiefzorg alsnog gewijzigd te krijgen.54 De twee mach-
tigsten, Muller en Fruin, waren vertoornd wegens dat volhouden, omdat Van
12
C. W. Bruinvis, gemeentearchivaris van
Alkmaar van 1900 tot 1917.
Foto: Gemeentearchief Alkmaar.
H. D. J. van Schevichaven, op 90-jarige leef
tijd geportretteerd door Jan van Vucht Tijssen.
Van Schevichaven was gemeentearchivaris van
Nijmegen van 1897 tot 1918.
Uit: Van Blok tot Arsenaal, 81.
Meurs er het binnenhalen van hun archiefwet door in gevaar dreigde te bren
gen.55
De tijd van zo maar 'vereenigen' (Bakhuizen van den Brink) en 'hereeni
gen' (Van Meurs) van gemeentearchieven met rijksarchieven was sinds 1851
voorgoed voorbij. De twee hoge heren van zonet beweerden nog wel dat zij
en hun ambtgenoten 'de hereeniging der rechterlijke archieven (bij het rijk)
met de administratieve (bij de gemeenten) uit een archivalisch oogpunt wen-
schelijk achtten, (dat zij) betreurden, dat vele gemeenten hare archieven ver
waarloosden en (dat zij) ingrijpen van het Rijk (daarom) noodzakelijk acht
ten. Maar steeds plaatsten zij zich toch op het standpunt, dat het de taak der
gemeenten zeiven was, hare archieven te verzorgen, en dat, eerst als zij in die
plicht te kort schoten, het Rijk zich die archieven had aan te trekken'.56
Het was in 1918 kennelijk iedereen (behalve Van Meurs) duidelijk gewor
den dat er aan de gemeentelijke autonomie op het gebied van de archiefzorg
niet meer te tornen viel, en tevens dat het wetsontwerp het maximaal haalbare
aan rijksbemoeiing met het gemeentelijk archiefwezen bevatte, wat wellicht
net voldoende kon zijn om gemeentelijk archiefwanbeheer binnen de perken
te houden.
13