andere de Staten van het voormalige Gelderse Overkwartier. De ruzie was on
voorstelbaar: uitgejouw op straat, 'oudewijvenpraatjes' van een monseigneur
in de Tweede Kamer, geroddel door een burgemeester, rechtsgedingen tot voor
de Hoge Raad, ingepakte en uitgepakte verhuiswagens en zelfs een afgelast
koninklijk bezoek zijn nodig geweest om na een uiterst moeilijke afsplitsing
van het Roermondse stadsarchief de laatste kisten met stukken per paard en
wagen uit Roermond afgevoerd te krijgen en de gemeente als grote verliezer
te kunnen achterlaten.43
10
Openbaarheid
Tot 1829 toe was toelating tot de archieven voor onderzoek een gunst. Bij mi
nisteriële aanschrijving werd in dat jaar aan die gunst meer inhoud gegeven:
alle overheidsarchivarissen werden gemachtigd (van een opdracht was geen spra
ke) de door hen beheerde archieven (dat wil zeggen die tot 1795) te doen raad
plegen door alle vertrouwde personen (dus niet iedereen), die in het algemeen
belang geschiedkundige nasporingen (dus geen andere, bijvoorbeeld genealo
gische in particulier belang) wensten te verrichten. Het was een eerste stap naar
wettelijke openbaarheid.
De weinig verder brengende openbaarheidsregeling van 1856 gold voor de
'archieven des Rijks', dus waarschijnlijk - het werd nog door Bondam
aangevochten - niet voor de gemeentearchieven.44 Omdat de veel liberalere re
geling van 1903 zeker alleen voor de rijksarchieven gold, is voor de gemeen
tearchieven tot 1918 toe officieel de minieme regeling van 1829 van kracht ge
bleven, wat niet wegneemt dat sinds halverwege de negentiende eeuw in de
praktijk steeds meer soepelheid werd betracht.
Met geruchtmakende uitzonderingen. In Den Haag weigerde de eigenzinni
ge Servaas van Rooijen in 1904 zonder voorafgaande toestemming van b en
w een voor de katholieken kwetsend handschrift ter inzage te geven aan de
katholieke historicus P. Albers SJ, omdat hij vreesde dat de jezuiet het zou wil
len vernietigen. De toestemming bleef wegens ziekte van de gemeentesecreta
ris te lang uit en Albers werd daardoor de dupe van de papofobie van de ge
meentearchivaris. Deze zelf werd evenwel het was een bitter staartje -
zonder opgave van redenen en tegen de zin van de Gemeenteraad, na twintig
jaar in voor de gemeente voordelige tijdelijke dienst aan het lijntje te zijn ge
houden, op staande voet door b en w ontslagen.45 Een andere cause célèbre
was de weigering door B en w van Groningen in 1907 aan de rechtshistoricus
De Blécourt hem archiefstukken van het veenkantoor ter inzage te geven; de
schijnwerper werd daardoor gericht op het wanbeheer van het in het stadhuis
achtergebleven deel van het Groningse stadsarchief, met als gelukkig gevolg
dat er in 1910 eindelijk een 'deskundige' werd aangetrokken, die in 1918 de
eerste gemeentearchivaris van Groningen zou worden: (dr.) H.P. Coster.46
10
11
Emancipatie van de gemeentearchivaris
Met het van kracht worden van de Archiefwet 1918 is er een eind gekomen
aan de mogelijkheid om de in de praktijk aanvaarde openbaarheid te sabote
ren. De grote betekenis van deze wet voor het gemeentelijk archiefwezen gaat
veel verder.
Kort nadat de oprichters van de van in 1891 hun program hadden ontvouwd
spoorde de ons bekende Servaas van Rooijen in Den Haag het bestuur al aan
pogingen te doen om een eind te maken aan de ondergeschiktheid van de kun
dige gemeentearchivaris aan de onkundige gemeentesecretaris op grond van
artikel 103.2 van de Gemeentewet.47 De secretaris van de van, de rijksarchi
varis in Drenthe mr. Seerp Gratama, belastte zich met de formulering van eni
ge stellingen, die in 1895 vrijwel ongeamendeerd als conclusies van de Veree-
niging zouden worden aangenomen. Volgens deze zouden in plaats van de
gemeentesecretaris B en w belast moeten worden met de zorg voor het archief
en bevoegd moeten zijn om aan de Gemeenteraad voor te stellen een 'afzon
derlijke ambtenaar voor het oud-archief' (dus een gemeentearchivaris) te be
noemen; voor wat betreft het toezicht van Gedeputeerde Staten op de zorg voor
het oud-archief zouden deze volgens Gratama gebruik moeten maken van de
diensten van de in elke provincie aanwezige provinciale rijksarchivaris.
Gratama wist natuurlijk wel dat in verscheidene provincies sinds jaren rijks
archiefambtenaren onder provinciale verantwoordelijkheid gemeentelijke ar
chiefbewaarplaatsen inspecteerden en oud-archieven beschreven (in Zuid-
Holland was de aan de drank verslaafde 'duivelstoejager' Hingman een be
kend inventarisator), maar hij wilde nu de provinciale rijksarchivarissen wet
telijk verplicht zien tot effectieve inspectie en actieve werkondersteuning en
stelde zich voor dat de begeleiding van rijkswege districtsgewijs - waarbij elk
district een aantal gemeenten zou omvatten te regelen zou zijn en dat de al
dus met rijkshulp op orde gebrachte archieven naar de gemeenten zouden te
rugkeren onder waarborg van het door hem voorgestane rijkstoezicht.48
Zijn medebestuurslid Dozy, gemeentearchivaris van Leiden, wenste even
wel geen rijkscontrole in gemeenten met een eigen archivaris; dat zou rieken
naar centralisatie in strijd met de 'in onze historie gewortelde' gemeentelijke
autonomie. En voor de vele gemeenten waar de oud-archieven werden verwaar
loosd, prefereerde hij de aanstelling van gemeenschappelijke archivarissen (dus
een soort streekarchivarissen) als middel tot redres boven directe rijkshulp.
Ook daar wenste hij geen rijkscontrole; alleen in de nog overblijvende hard
nekkige gevallen van verwaarlozing wilde hij ingrijpen door rijksarchivaris
sen tolereren en wel door middel van blijvende opneming van de desbetreffen
de archieven in de rijksdepöts.49
Zoals gezegd, Gratama won het pleit. In 1904 is op voorstel van Victor de
Stuers aan de VAN-conclusie de nodige sanctiebepaling toegevoegd - 'bij ge
bleken voortdurende verwaarlozing overbrenging tot nadere beschikking naar
een rijksarchiefbewaarplaats' - die Gratama had gereserveerd voor opneming
in een nader vast te stellen toezichtsregeling.50
Bezwaren tegen de aan de rijksarchivarissen toegedachte ruime bevoegd
heden—ook ingebracht door de Bond van Gemeente-Ambtenaren51 ten
11