mert zowel het opzetten van een landelijk archiefbeleid, als het beleid van de archiefdiensten'.15 Er is echter sindsdien, behoudens bescheiden deelonder zoeken naar de bezoekers van de studiezalen van het Rijksarchief in Noord- Brabant (in 1979) en het Algemeen Rijksarchief (in 1983), mets gebeurd. In New York werd door een aantal sprekers eveneens op het belang van der gelijk onderzoek gewezen. In een boeiende voordracht noemde Mary Jo Pugh17 twee onderdelen van dienstverlening die nadere studie verdienen: de intermenselijke relatie tussen archivaris en gebruiker en het intellectuele con tact Over de derde component van de dienstverlening, de administratieve gang van zaken, is al het nodige gepubliceerd. Zij ging onder meer op het belang van non-verbale communicatie. Uit onderzoek naar ervaringen in de biblio theekwereld is bekend dat 40% van de informatieuitwisseling tussen personeel en bezoekers plaats vindt door middel van niet uitgesproken boodschappen. Een belangrijk onderdeel daarvan is body language, maar ook de inrichting van gebouwen speelt een aanzienlijke rol. De archivaris zou zich meer bewust moeten zijn van het effect van lichaamstaal (opkijken of met, de toon van een antwoord-verveeld, bedreigend, professioneel - de afstand tussen personen). Hij kan dit gebruiken om contact met bezoekers te stimuleren of juist af te remmen. Enkele ervaringen: zittende personen worden gemakkelijker bena derd dan staande en vrouwen gemakkelijker dan mannen (maar een vrouw die aan een bureau zit wordt vaak aangezien voor een secretaresse). Pugh waar schuwde voor eerste indrukken: die blijken vaak onjuist te zijn. Vooroordelen over de intelligentie of de kwaliteit van het onderzoek van de gebruiker kun nen een belemmering zijn voor een goede dienstverlening. Een belangrijk probleem bij de begeleiding van de onderzoeker is om erach ter te komen wat deze nu echt wil. Zijn eerste vraag is vaak misleidend, hij wil niet toegeven dat hij iets niet weet (en gebruikt de eerste vraag als een soort test, vanuit een defensieve opstelling) of hij vindt zijn vraag te onbelangrijk (en gaat bluffen omdat hij vindt dat hij het zou moeten weten). De archivaris moet er dus op bedacht zijn dat een eerste vraag vaak niet meer is dat een sig naal dat de bezoeker hulp nodig heeft. Het stellen van de goede vragen is in zo'n geval van doorslaggevend belang. Bij de verdere begeleiding moet er gestreefd worden naar een echte dialoog, de vertaling van de onderzoeksvragen naar het archiefmateriaal, met als resul taat een onderzoeksstrategie. De archivaris kan daarin een rol spelen door te adviseren over de keuze van het bronnenmateriaal: bij het bepalen wat van primair, van ondergeschikt of van geen belang is. Een derde fase in de begelei ding wordt volgens Pugh gevormd door een afsluitend gesprek (exit intei view). Daarin kan de archivaris allereerst nagaan of de onderzoeker alle relevante stukken heeft gezien, maar ook aanwijzingen krijgen die kunnen leiden tot ver betering van de toegangen, de organisatie of de maatregelen voor het behoud van zijn materiaal. Het probleem daarbij is alleen dat de onderzoekers vaak niet zeggen wanneer ze voor het laatst komen. Larry Dowler18 achtte een nationale studie naar gebruik en gebruikers van archieven een eerste prioriteit voor het archiefwezen. Immers een beter inzicht in het gebruik van archieven zal leiden tot betere prioriteitsstelling, betere ac quisitie en betere informatieverstrekking. Hij wil weten welk materiaal er ge bruikt wordt, en hoe intensief, wie de gebruikers zijn en welke stukken door 174 welke groepen wordt geraadpleegd. Hij bepleitte een actieve rol van de archi varis: deze moet de gebruikers opzoeken. Promoting use is volgens hem the ultimate goal voor archieven. Daarnaast achtte hij ook een nader onderzoek naar het functioneren van het personeel van archieven van belang: wat dat van zichzelf en van de bezoekers denkt is vaak niet juist. De archivaris moet fun geren als tussenpersoon, want hij kan, vanwege de complexiteit van het mate riaal, veel minder dan de bibliothecaris uitgaan van zelfbediening. De gebrui kers willen alleen maar informatie, de bron en de vorm daarvan kan ze veel minder schelen. Misschien moet de archivaris de gebruiker opvoeden. Daarbij moet gekeken worden naar de manier waarop de archieven gebruikt worden en waarop bepaalde onderzoeksvragen worden beantwoord. In een commentaar op deze lezing vroeg Anne R. Kenney19 zich af hoe de plannen van Dowler te realiseren zijn. Zij pleitte ervoor dat de archivaris zelf historisch onderzoek doet in zijn eigen bestand. Dat is noodzakelijk om zich een juist oordeel te kunnen vormen over de waarde van zijn bestanden. Daar naast wees zij op het belang van een studie naar degenen die het archief niet gebruiken; zij vermoedt dat zich daaronder delen van de administratie bevin den. Ook zij hield een pleidooi voor goede dienstverlening, bijvoorbeeld door het produceren van gidsen, maar ook door het beleggen van bijeenkomsten. Een conferentie voor studenten over de bronnen en methoden van vrouwen geschiedenis, aan Cornell University, heeft tot duidelijke toename van het ar- chiefgebruik geleid. Snelheid en nauwkeurigheid zijn voor een goede dienst verlening van belang. Verder moet men er zich van bewust zijn dat het met de toegankelijkheid van archieven, in vergelijking met die van wetenschappe lijke bibliotheken, niet zo goed gesteld is: archieven zijn niet buiten kantooru ren geopend, de stukken zijn niet interbibliothecair te lenen, men kan ze niet lekker thuis raadplegen. In de discussie werd er nog op gewezen dat een gevolg van dergelijke onder zoeken moet zijn dat ook de archivaris zich moet aanpassen. Er is nu geen an dere opleiding voor dienstverlening dan de praktijk. Eigenlijk zou er een cur sus 'gebruikersvriendelijkheid' moeten komen, waarin geleerd wordt hoe vragen te stellen, hoe te luisteren, hoe te helpen. Positieve ervaringen met een cursus van dat type zijn al opgedaan - door taxichauffeurs in Miami! Bij de benadering van het publiek spelen de toegangen op de archieven na tuurlijk een belangrijke rol. Helaas is het vaak zo dat de archivaris die met het archief gewerkt heeft nog altijd de beste toegang op het materiaal is. De provenance based toegangen (uitgaand van het archieffonds)20 zijn niet ge bruikersvriendelijk: het taalgebruik is te ambtelijk en de toegang sluit niet aan bij de manier waarop de onderzoeker te werk gaat. Penelope Krosch21 defi nieerde de elementen waaraan een goede toegang moet voldoen op een manier die een Nederlandse archivaris zeer vertrouwd in de oren klinkt. Volgens haar is een goede toegang: voor de gebruiker te begrijpen zonder dat er een archivaris aan te pas moet komen gericht op snel zoeken (goede titelpagina, uitgebreide inhoudsopgave, een korte aanwijzing voor het gebruik) en ook elders te raadplegen voorzien van beschrijvingen waarin altijd naam, datum, omvang, copyright, herkomst, verwijzingen naar afgedwaalde stukken en vermelding van hiaten is opgenomen 175

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1988 | | pagina 34