De Handleiding 90 jaar* F. C.J. Ketelaar Negentig jaar geleden verscheen het boek, waardoor de Nederlandse archief wereld internationale bekendheid verwierf: de Handleiding. Dr. F. C. J. Kete laar schetst de totstandkoming ervan in de serie De historie van de archivaris. In 1898 verscheen bij de Erven B. van der Kamp te Groningen (sedert de eerste jaargang, 1892-1893, drukkers van het Nederlandsch Archievenblad) de Hand leiding voor het ordenen en beschrijven van archieven, ontworpen in opdracht van de Vereeniging van Archivarissen in Nederland door mrs. S. Muller Fz., J. A. Feith en R. Fruin Th. Az. Hoe was die Handleiding tot stand gekomen? In de zomer van 1890, op de 'Boekwezendag' te Antwerpen, kwamen enke le Nederlandse archivarissen bijeen ter bespreking van het idee een vereniging van archivarissen op te richten. Het waren: A. C. Bondam en S. Gratama, rijks archivaris in Noord-Brabant onderscheidenlijk Drenthe, Ch. M. Dozy en N. de Roever, gemeentearchivaris van respectievelijk Leiden en Amsterdam, en J. A. Feith, commies-chartermeester aan het rijksarchief in Groningen (in 1892 zou hij zijn vader H. O. Feith als rijksarchivaris in Groningen opvolgen). Gra tama, Feith en Bondam kenden elkaar uit Groningen: ze waren tijdgenoten in het Groninger studentencorps Vindicat atque Polit, twee tantes van Grata- ma's vrouw waren ieder met een broer van J. A. Feith getrouwd. De initiatief nemers vormden, met hun veel oudere collega A. J. Enschedé (gemeentearchi varis van Haarlem) als voorzitter, het eerste bestuur van de van, opgericht op 17 juni 1891. De jaarvergaderingen en het Nederlands Archievenblad werden het forum voor bespreking van de methode van inventariseren van archieven. Gratama gaf in het eerste nummer van het Archievenblad de aanzet met 'Eenige regels voor ordening en inventarisatie der archieven van kleinere steden en waterschappen' De Utrechtse rijks- en gemeentearchivaris mr. S. Muller Fz. (die in 1893 voor zitter van de van werd) en zijn leerling en medewerker mr. R. Fruin Th. Az. (in 1894 benoemd tot rijksarchivaris in Zeeland), mengden zich in woord en ge schrift in de discussie. Toen bleek dat behandeling in de ledenvergaderingen teveel tijd zou vergen, werd in 1895 besloten een commissie met de samenstel ling van een handleiding te belasten. Muller, Feith en Bondam werden geko zen, maar eerst bedankte Bondam en toen Dozy, zodat Fruin, die wat minder stemmen had gekregen, het derde lid van de commissie werd. 148 Muller, Feith en Fruin begonnen niet met een schone lei. De basis voor hun werk waren de bij stemming vastgelegde besluiten van de ledenvergadering, maar ook andere bronnen. Soms ging een stelling terug tot vóór de oprichting van de van. Zo is bijvoorbeeld de definitie van een archief (paragraaf 1) bij na dezelfde als die welke Muller had gepubliceerd in zijn jaarverslag over 1879 als gemeentearchivaris. Muller had zich daarbij kunnen baseren op de erva ringen van zijn voorganger Vermeulen en op de schriftelijke gedachtenwisse- ling over ordeningsbeginselen die Muller had onderhouden met jhr. mr. Th. H. F. van Riemsdijk, toen die (na een stage bij Muller) gemeentearchiva ris van Zutphen en vervolgens rijksarchivaris in Gelderland was geworden. De schrijvers van de Handleiding moesten bovendien rekening houden met de dis cussies in de bijeenkomsten der rijksarchivarissen. Daar was, sinds de eerste bijeenkomst in 1890, onder voorzitterschap van Van Riemsdijk (sinds 1887 algemeen rijksarchivaris, de eerste met die titel), beraadslaagd over regels voor de indeling van de archiefdepots en voor het ordenen en beschrijven van ar chieven. Die regels werden tot voorschriften voor de rijksarchieven, door hun vaststelling bij circulaire van 10 juni 1897 van de minister van Binnenlandse Zaken. Omstreeks die tijd voltooiden Muller, Feith en Fruin hun Handleiding. Colle ga P. J. Horsman heeft het manuscript van de Handleiding (nummer 287 van het archief van de van, berustende in het Algemeen Rijksarchief) geanalyseerd. Hij was zo vriendelijk mij zijn gegevens ter beschikking te stellen (zie de staat op de volgende bladzijde). Het driemanschap was begonnen met het formuleren van een aantal stellin gen en een verdeling in hoofdstukken. Muller, Feith en Fruin schreven elk een aantal toelichtingen, concipieerden wijzigingen van de stellingen en leverden commentaar op eikaars werk. Daarvoor kwamen ze een paar keer bijeen, maar het merendeel van de beraadslagingen werd schriftelijk gevoerd; in het rond gaande ontwerp schreef ieder zijn commentaar. Over de hoofdbeginselen waren Muller, Feith en Fruin het eens. Daardoor kon, zoals Muller zich in 1907 herinnerde, 'de bewerking van het boek, waar toe ieder op zijne beurt in de levendige gedachtenwisseling als van zelf telkens nieuwe elementen bijbracht, geleidelijk en zonder inspanning van stapel loo- pen; haast ongemerkt groeide het boek, kreeg het vorm en gestalte. Zóó is het drooge werk voor ons geweest eene 'anregende' bezigheid zonder de geringste onaangenaamheid, eene werkzaamheid, die bij ons allen de vriendelijkste her inneringen heeft nagelaten'. Toch kwam overeenstemming soms slechts met moeite tot stand. Zo beëin digde Fruin de discussie met Muller over paragraaf 7: 'Ik betreur het besluit van den meester, maar acht nu beter over de geheele zaak te zwijgen. Dus een schrap er door'. In enkele gevallen werd het advies van collegae ingewonnen, bijvoorbeeld van Van Hasselt over de definities van vidimus en transumpt (pa ragraaf 44). Fruin schreef bijna het gehele zesde hoofdstuk 'Over het conventioneel ge bruik van eenige termen en teekens' en de helft van de hoofdstukken I ('Ont staan en indeeling van archiefdepöts') en v ('Verdere beschrijvingsmaatrege len'). De hoofdstukken li ('Het sorteeren der archiefstukken') en iv ('Het 149

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1988 | | pagina 21