langens van onderzoekers uit wetenschappelijke, publicitaire en journalistie ke hoek, die onder toenemende publicatie- en studiedruk staan en steeds meer voorkeur aan de dag leggen voor archieven met recent materiaal, kan hij bijna niet meer voldoen. Om de problemen het hoofd te bieden is verbetering van het toegangenap paraat noodzakelijk. Daarbij moet niet zonder meer worden uitgegaan van de onderwerpen waarin onderzoekers geïnteresseerd zijn, maar moet wel wor den aangehaakt aan diens onderzoekstrategie. Er moet een beter instrumenta rium worden ontwikkeld om vast te stellen welke archiefvormers met het on derwerp in kwestie bemoeienis hebben gehad of het type stukken hebben geproduceerd waarin de gezochte informatie kan worden gevonden. Gegevens hierover die nu alleen per archief zijn verzameld, moeten systematisch worden bijeengebracht en ter beschikking van het publiek gesteld. Iedere dienst moet volgens Sigmond voor zijn bezoekers kunnen beschik ken over een organisatieoverzicht van alle archiefvormende instanties en hun voorgangers in het gebied dat door de dienst wordt bestreken, waarin ook over zicht van hun taken en bemoeienissen is opgenomen. Daaraan moet een ar chievenoverzicht worden gekoppeld, waaruit blijkt waar de al dan niet over gebrachte archieven van deze instanties zich bevinden. Een trefwoordenlijst van taken en bemoeienissen moet op het organisatiebestand een ingang vor men. Een dergelijk apparaat zou op plaatselijk en op landelijk gebied moeten worden ontwikkeld. Voor het overige pleitte Sigmond opnieuw voor een vereenvoudigde inven taris, nadere ontsluiting afhankelijk van de vraag en, ter aanvulling, een uit gebreide serie broncommentaren. Nadat Sigmond vooral de ontsluitingskant van het probleem had behandeld, ging Rietbergen (universitair hoofddocent aan de Katholieke Universiteit in Nijmegen) vooral in op het aspect van de onderzoekstrategie, in het bijzonder die van universitaire studenten. Die strategie doorloopt, voordat zij een ar chiefdienst bezoeken, idealiter een zestal fasen. Eerst wordt een onderwerp ge kozen, dan wordt het geconcretiseerd en toegespitst op periode, regio of the ma, daarna wordt de aard van het onderzoek (biografisch, thematisch enzovoort) vastgesteld, vervolgens wordt het idee achtereenvolgens getoetst aan de literatuur en aan de archiefmogelijkheden en tenslotte wordt onder zocht voor welk onderdeel bibliotheken en voor welk onderdeel archieven moe ten worden geraadpleegd. De volgende stappen worden op de archiefdiensten gezet. Eerst moet wor den nagegaan, of het onderwerp nog 'vrij' is, wat impliceert dat de archief dienst de relevante informatie moet hebben en beschikbaar kunnen stellen. Doet men onderzoek naar een persoon, dan is de aanwezigheid van zoveel mogelijk indices, kruisverwijzingen enzovoort van belang. Onderzoekt men een thema, dan is een helder overzicht noodzakelijk van archiefvormende instanties en hun taken, een desideratum dat Sigmond even tevoren uitvoerig had besproken. In de discussie verwierpen beide inleiders het voorstel om de archivaris al in de fase van de keuze van het onderwerp bij het onderzoek te betrekken. De archivaris heeft geen volledig overzicht meer van 'het administratieve plaatje' en evenmin van de leemten in de geschiedschrijving. Als hij nog voor het over leg van student en docent suggesties zou doen over mogelijke thema's, zou de creativiteit van de student wellicht niet helemaal tot haar recht komen. Tenslotte werd ten overvloede nog vastgesteld, dat archivarissen die organisa tieoverzichten en taken- en bemoeienissenlijsten maken, minder tijd in de klas sieke inventaris kunnen investeren. Sommigen hadden aan die klassieke inven taris toch al weinig behoefte meer. En daarmee raakte de discussie opnieuw een thema van de vorige studiedagen, dat verdere uitwerking verdient. 2-3 Woordsystemen en archieven. Een beschrijvingstaal met niveau en diepte-P. van der Voort - P. J. Horsman In tegenstelling tot Hofman eerder op de dag, ging Van der Voort (medewer ker van het Nederlands Instituut voor geautomatiseerde Informatievoorzie ning in Musea en andere Culturele instellingen) er vanuit, dat archivarissen informatie beheren en dat zij die informatie behoren te ordenen (ontsluiten) vanuit het gezichtspunt van (vooral de externe) gebruiker. Hij vatte een ar chief op als een informatiesysteem: een systeem dat gegevens beschikbaar stelt in een bepaalde ordening, die bij voorkeur op het vragenpatroon van de ge bruiker is afgestemd. Van der Voort beschuldigde archivarissen ervan, dat zij archieven vooral vanuit hun eigen vragenpatroon ontsluiten en vrijwel niet vanuit het vragen patroon van de externe gebruiker. Als excuus voerde hij twee voor archieven specifieke problemen aan. In de eerste plaats levert de ontsluiting van collec ties in een historisch-culturele omgeving meer terminologieproblemen op dan de ontsluiting van andere collecties. In de tweede plaats is moeilijk te bepalen wat de te ontsluiten eenheid moet zijn: de akte, het protocol, het archief of het archieffonds. Hoe specifieker de ontsluiting (en het is de externe gebrui kers nooit specifiek genoeg), des te specifieker de ontsluitingstermen en des te groter het terminologieprobleem. Van der Voort deed enkele concrete aanbevelingen. Naast de bestaande for mele beschrijving moet globale ontsluiting door trefwoorden plaatsvinden op het niveau van de documentatie-eenheid archiefblok en op lager niveau naar gelang de behoeften van de gebruikers en de mogelijkheden van de beheer ders. Bij de trefwoordenontsluiting moeten woordcontroletechnieken worden toegepast (thesauri; fiets rijwiel) om een brug te slaan tussen de taal van de documenten uit het verleden en de taal van het vragenpatroon van de huidi ge gebruikers. De computer, mits goed gebruikt, kan hierbij een belangrijke steun zijn. Om te voorkomen dat dubbel werk wordt verricht, moet het staketsel van die brug door de hele archiefwereld gebouwd worden, uitgaande van de taken en functies van de archiefvormers uit het verleden ('dakthesaurus'). De verde re invulling kan door de lokale archiefbeheerders geschieden uitgaande van bepaalde regels en rekening houdend met het vragenpatroon van de gebruikers. Van der Voorts enthousiasme over archivistische woordsystemen werd door zijn opponent Horsman, automatiseringsmedewerker van de Rijksarchiefdienst, bepaald niet gedeeld. Horsman bestreed de onder thesauriers gangbare opvat ting dat fiets hetzelfde zou zijn als rijwiel: van een bakrijwiel had hij nog nooit gehoord en van een race-rijwiel ook niet. Met de overtuigingskracht van een Muller en refererend aan denkers en dichters als Hermans, Bloem, Thomas sen en Witgenstein verdedigde hij de opvatting, dat de taal waarin een organi-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1988 | | pagina 5