Beide rentmeesters voerden voorts als excuus aan, dat bij de benoeming van
D'Ortho de rentmeesters en andere beambten expliciet te verstaan was gege
ven D'Ortho in alles te gehoorzamen en dat bovendien de heer d'Ortho 'som
tijds wat ruuw en vrij dispotiek met haer te werk ging, en zeer hard behandel
de die geene, welke zig teegens hem quamen te verzetten ,..'.28
Niet alleen had D'Ortho geld verduisterd, maar ook requesten aan en (zoals
gezegd) resoluties van de Domeinraad achtergehouden. Het totaal van zijn
schulden bedroeg 95123Brabants Courant, waarvan 31.000,aan va
der en zoon Hoynck van Papendrecht te Den Haag en 16.000,aan me
vrouw Cogels te Antwerpen, waarvoor de juffrouwen Hoynck borg hadden
gestaan.29 Volgens de juridische praktijk van Mechelen behoorde een gedeel
te van de boedel van D'Ortho aan zijn kinderen toe en konden de crediteuren
alleen recht doen gelden op het resterende deel. Toen duidelijk werd, dat de
verkoop van D'Ortho's boedel onvoldoende geld op zou leveren om al zijn
schuldeisers schadeloos te stellen, besloot de Domeinraad af te zien van aan
spraken op D'Ortho's boedel. Het risico, dat de kosten van processen tegen
andere schuldeisers de eventuele baten uit de verkoop van de boedel ruimschoots
zouden overtreffen, was te groot.
Uit de veelvuldige klachten en beschuldigingen die zich tegen D'Ortho opsta
pelden concludeerde De Verdun dat D'Ortho zich te Mechelen niet erg bemind
had gemaakt en niet alleen te Mechelen. Genoemde rentmeesters uit Diest en
Meerhout en Vorst verklaarden de heer De Verdun met tranen in de ogen, dat
hen thans niet meer overbleef dan een beroep te doen op het medelijden van
de Prins van Oranje. Zij, hun vrouwen en zeven respectievelijk acht kinderen,
waren volledig geruïneerd. De heer De Verdun deelde beide rentmeesters mee,
dat zij hun ongelukkige omstandigheden geheel aan zichzelf te wijten hadden,
daar zij geen gehoor hadden gegeven aan de bewuste door de Domeinraad uit
gevaardigde resolutie en tegen alle instructies in gelden waren blijven overdra
gen aan de heer d'Ortho. Uiteraard stond het hen vrij om een beroep te doen
op het 'Doorluchtige Huis'De rentmeesters ontkenden niet dat zij schuld had
den, maar beriepen zich op het feit, dat zij toch altijd hun werkzaamheden
met veel ijver en grote nauwkeurigheid hadden uitgevoerd. Bovendien verklaar
den zij zich bereid om ook in het vervolg de belangen van het Huis van Oranje
naar beste vermogen te zullen dienen.30
De rentmeesters dienden bij de Domeinraad een request in om hun ambt
te mogen blijven uitoefenen, op zijn minst totdat de Prins van Oranje meer
derjarig werd en dus zelf over de zaak zou kunnen beslissen. De Domeinraad
was echter van mening dat het niet in het belang van de Prins was om een beslis
sing uit te stellen en gelastte de rentmeesters naar Den Haag te komen om zo
wel aan de Domeinraad als aan de Hertog van Brunswijk uitleg te geven over
het verloop van hun administratie. Het tekort van rentmeester Bols bedroeg
(afgerond) ƒ5.565,en dat van rentmeester Cox ƒ7.555,Brabants Cou
rant. De Domeinraad hield inderdaad rekening met de ongelukkige omstan
digheden van beide rentmeesters. Ze werden weliswaar (begin 1761) uit hun
ambt gezet, maar hun beider oudste zonen mochten het ambt voortzetten, op
dat de gezinnen van de rentmeesters niet geheel van inkomsten zouden zijn
afgesneden. Daarnaast werd de rentmeesters een flink deel van de schulden
kwijtgescholden. Een ander deel van de schulden werd verrekend met nog door
54
de rentmeesters te ontvangen gelden of beschouwd als vooruitbetaling voor
te verrichten diensten zoals het vernieuwen van de cijnsboeken. De resterende
schuld van rentmeester Bols bedroeg ƒ1.383,en van rentmeester Cox
ƒ5.037,Brabants Courant.31 Voor de schulden waren de rentmeesters en
hun nazaten aansprakelijk; zij betaalden het gelag van D'Ortho's malversa
ties. Voor de zonen betekende dit, dat zij genoegen moesten nemen met min
der inkomsten. Had de Domeinraad de rentmeesters Bols en Cox vervangen
door buitenstaanders, dan had de Raad de schulden niet kunnen verhalen; er
school dus meer dan bezorgdheid omtrent het lot van de rentmeesterfamilies
in de beslissing van de Domeinraad. Met name J. F. Bols jr. had het moeilijk
met de verminderde inkomsten. Reeds in 1762 werd hij uit zijn ambt gezet en
nog in 1768 werden tegen hem processen gevoerd inzake de voldoening van
zijn hoog opgelopen schulden.
Maar laten we terugkeren naar Jacmain d'Ortho. Kort nadat hij Mechelen had
verlaten, zond hij zijn knecht (Jacques) uit Luik naar Scherpenheuvel, die er,
volgens de drossaard Feijen, onmiddellijk al het zilver dat in huis was achter
gebleven bijeen zocht, op een paard laadde en met spoed naar Luik bracht.32
d'Ortho verwachtte wellicht op deze wijze een deel van zijn boedel aan de vele
schuldeisers te kunnen onttrekken. Verstandig was het niet, daar de kort daar
voor uitgevaardigde Keizerlijke plakkaten aan bankroetiers de dood door op
hanging in het vooruitzicht stelden; zo zou de affaire uit kunnen draaien op
een strop voor beide partijen.
Voor D'Ortho had een brutaal mens de halve wereld. De Verdun rappor
teerde dat mensen hem dagelijks kwamen vragen of de heer d'Ortho zijn ambt
zou kwijtraken en zo ja of D'Ortho wegens bewezen diensten een pensioen
zou krijgen. De Verdun twijfelde er niet aan dat deze mensen door D'Ortho
waren gezonden en dat zijn antwoorden direct aan D'Ortho werden overge
bracht.33
In een brief gedateerd 28 september 1760 richt D'Ortho zich tot de presi
dent van de Domeinraad, de heer Van Wassenaer van Catwijk. De in het Frans
gestelde brief bevatte zowel een verweer als een verzoek om eerherstel. D'Or
tho begon met de vermelding dat hij reeds zes maanden worstelde met de dood,
waardoor zijn lichaam en geest waren uitgeput. Het eerste moment waarop
hij zich wat beter voelde had hij aangegrepen om de pen ter hand te nemen
en een beroep te doen op de Domeinraad. Hij verkeerde in ellendige omstan
digheden. Sinds zijn ziekte had hij raad noch bijstand ontvangen van familie
en vrienden (zijn moeder, een broer en drie van zijn vijf kinderen leefden nog).
Hij voelde zich in de steek gelaten als een vondeling. Hij was op de hoogte
van het feit dat zijn boedel was verkocht, maar sinds de verkoop had niemand
meer de moeite genomen hem op de hoogte te stellen van het verdere verloop
van zaken. Wel wist hij dat de Domeinraad zich enorme moeite had getroost
om de papieren betreffende het Doorluchtige Huis te pakken te krijgen. Zijn
armzalige leven, versleten in dienst van dit Doorluchtige Huis, was volledig
verwoest door de schande van het publiekelijk insolvent verklaren van zijn boe
del. Oorlog, pest noch hongersnood hadden hem zwaarder kunnen treffen.
Hij zou de Domeinraad in overweging willen geven:
ten eerste dat hij immer een ijverig, hard werkend en studerend man geweest
55