Van Asch van Wijck, die een budget van 600,— te besteden had. Grote af wezige was de stad Utrecht, terwijl er zich vele stedelijke stukken in de collec tie bevonden. De toenmalige burgemeester J. van Doelen wilde niets uit de stads kas tot aankoop toestaan. Volgens hem had de stad al genoeg archieven.24 Wèl aanwezig waren vertegenwoordigers van het Rijk en de Koninklijke Bibliotheek. Slechts enkele stukken wisten zij te verwerven. De grote bulk ging echter over in handen van de Engelse verzamelaar Sir Thomas Philipps uit Middlehill in Worcestershire. Voor een geringe som werd Sir Thomas eigenaar en daarmee was volgens Vermeulen 'aan de provinciale en stedelijke geschiedenis een slag toegebracht die niet meer te herstellen zal zijn'.25 Spoedig na de veiling werden de stukken naar Engeland vervoerd en voor zestig jaar zouden zij buiten het Nederlandse gezichtsveld blijven. In de cember 1849 kwam Vermeulen ter ore dat er te Utrecht wederom enkele tot het statenarchief behorende stukken uit de collectie Van Musschenbroek te koop werden aangeboden. Voor 150,verleenden gedeputeerde staten krediet om aankopen te doen ten behoeve van het archief. Het stak Vermeulen echter zeer dat zovele kostbare stukken in Engeland lagen. Meerdere malen ondernam hij pogingen ze terug te kopen. Tevergeefs, zo ondervond hij, want 'al wilde men voor elke gulden een pond sterling geven', er was aan geen terugbekomen te denken. Nog gaf hij de moed niet op. In 1850 bepleitte hij bij de Utrechtse gouverneur om via Buitenlandse Zaken de Nederlandse ambassadeur in Lon den in te schakelen. Was de rijke Sir Thomas niet met geld te vermurwen, 'welligt door eene bewijs van hooge onderscheiding'.26 Vermeulen mocht de terugkeer van de voortaan geheten Cheltenham-collectie (Sir Thomas was inmiddels verhuisd) niet meer meemaken. Tien jaar na zijn dood slaagde zijn opvolger, rijksarchivaris Samuel Muller Fz. daar wel in. Terugkeer van de verzameling Over de terugkoop van de Cheltenham-collectie heeft Muller uitgebreid ge rapporteerd, zodat we hier kunnen volstaan met een korte samenvatting.27 Sir Thomas hield zijn verzameling angstvallig gesloten voor derden. Na zijn dood in 1872 veranderde dit gelukkig. Zijn jongste dochter, als erfgename, gehuwd met de dominee Fenwick, stelde de collectie open voor bezoekers, mits voorzien van behoorlijke aanbevelingsbrieven. Tegen deze positieve verande ring stond het grote nadeel dat Sir Thomas testamentair had laten vastleggen dat de collectie geslachtenlang niet uit Engeland vervreemd mocht worden. De collectie leek zodoende voor Nederland verloren, maar in 1886 bereikte Mul ler het bericht dat zij verkocht zou worden. Enige jaren eerder had namelijk het Engelse parlement een wet aangeno men, welke het mogelijk maakte om Sir Thomas' vervreemdingsverbod op te heffen. Muller wendde zich tot Fenwick junior, die de mare bevestigde, en meld de dat het inderdaad ging om de voor de Engelsen onleesbare en historisch minder interessante Nederlandse handschriften. Muller maakte dit bekend bij de minister van Binnenlandse Zaken, die vervolgens de Utrechtse volontair U. van Hasselt gelastte om ter plekke de collectie te onderzoeken. Even later maakte ook Muller zelf de reis naar Cheltenham en beide heren kwamen tot 38 de conclusie dat aldaar zich vele verloren gewaande kostbare archiefstukken bevonden, van het uiterste belang voor met name de provincie Utrecht. Fen wick bood daarop, geheel onverwacht, aan om alle Nederlandse handschrif ten in de collectie, met uitzondering van de van Meerman afkomstige num mers, aan het rijk te verkopen voor ƒ33.000,Muller taxeerde de waarde op ƒ24.000,—een prijs waarmee Fenwick uiteindelijk akkoord ging. Op 7 maart 1888 kwam de verzameling Van Musschenbroek, want die vormde na genoeg in zijn geheel de aangekochte Cheltenham-collectie, aan in het Rijks archief in Utrecht. Aan Muller nu de taak om, uitgaande van het mede door hem gehuldigde herkomstbeginsel, de bestanddelen weer terug te brengen in hun oorspronke lijke archieven. Gedurende de jaren 1888 en 1889 besteedde hij daar veel tijd aan. De originele archivalia vonden hun weg naar verschillende archieven als die van de oud-katholieke kerk in Nederland, de Utrechtse begijn- en gasthui zen, kloosters, broederschappen en kapittels en het stads- en statenarchief. De duizenden afschriften beschreef hij in een aparte verzameling Van Musschen broek.28 Een kleine eeuw na de herovering van Van Musschenbroeks boeke rij in 1980, werd het Utrechtse rijksarchief wederom attent gemaakt op een veiling van een restant van de Cheltenham-collectie, afkomstig van Van Mus schenbroek. De enorme verzameling van Sir Thomas Philipps leek schier ein deloos; vele malen kwamen gedeelten daarvan in de twintigste eeuw onder de hamer. Zo ook deze keer, waarbij op een veiling bij Sotheby's te Londen een partij van zo'n 550 zegels werd aangeboden. Deze dateerden van de twaalfde tot de zestiende eeuw en waren destijds door Bondam en Van Musschenbroek afgeknipt en vergaard. Bij acht zegels hing de oorkonde er zelfs nog aan, zo vermeldde de catalogus. Evenals in 1826 ging ook nu een buitenlander met de Nederlandse stukken aan de haal. De New-Yorkse antiquair H. P. Kraus ver wierf de zegels, die hij vervolgens te koop aanbood aan het rijksarchief voor de som van 16.500. Dit bedrag bleek te hoog voor de minister van crm, maar niet voor de direkteur van het Metropolitan Museum of Art in New York, waar de zegelcollectie nu nog berust. De huidige bezoeker van het Utrechtse rijks- en gemeentearchief kan de Cheltenham-stukken herkennen aan de stempel van Sir Thomas Philipps, het veilingnummer van de auctie Van Musschenbroek of aan de aantekeningen die Bondam of Van Musschenbroek erin of erop plaatsten. In onze ogen lijkt het onbegrijpelijk, dat nota bene een archivaris het zover liet komen. Maar zowel de beroepsethiek van de archivaris ten tijde van Van Wijn en Van Musschenbroek als de feitelijke positie en taak was van een ge heel andere aard dan nu. Daarom is het zinvol om nog even in te gaan op de archivaris Van Musschenbroek. Van Musschenbroek als archivaris Het is tekenend de funktie van archivaris aan het begin van de negentien de eeuw, dat een figuur als Van Musschenbroek een benoeming kreeg op grond van zijn kennis van de vaderlandse geschiedenis en dat hij verzamelaar was. Een archivaris moest jurist met historische belangstelling zijn, moest daartoe 39

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1988 | | pagina 20