MUSSCHENBROEKIANA,
BIBLIOTHECA
CATALOGUS
L I B R O R U M,
PETRUS VAN MUSSCHENBROEK,
CUM IMPRESSORUM, TUM MAXIME MANUSCRIPTORÜM
MAPPARUM OEOGRAPHICARUM TABULARUM AE-
NEARUM EFFIGIERUM SCULPTARUM, ALIARUM-
QUE RERUM AD ANTIQUITATEMPATRIAM
IMPRIMIS, FAdlENTlUM;
OÜIÊUS ÜSUS EST
Vir Amplissiraus
Tribunali primde imtantiaequod Trajeeti ad RhèttutU
ttt, oUm adscriptus, Institute Regio Uterarum
commercie juHctusSocietati l.eydemi Litter a-
rum Belgicarum Sociusetc*
Quorum publica fiet distractio itt aedibué dictié
da Zon(W. IV. No. 279, Breedestraat),
die IV sqq, tOctobris MDCCCXXVI.
LUCDUNI BATAVORUM
PER
s. ET J. LUCHTMANS,
academiae tvpoghaphos.
Diebus xxx Sept. et n Oct. BibUotheca cUivti
per lust ran da pate bit
S I V E
I
Titelblad van de veilingcatalogus van de verzameling van Van Musschenbroek, 1826
(rau, Archief van het rijksarchief, 111).
30
Bronnenpublikaties in de achttiende eeuw
Van Musschenbroeks verzameldrift is voor een belangrijk deel te verklaren te
gen de achtergrond van de groeiende belangstelling voor de oude vaderlandse
bronnen in de tweede helft van de achttiende eeuw. Volgens Roelevink was
in de late achttiende eeuw het onderzoek naar de vaderlandse oudheden een
'studie van de mode' geworden.4 Zij bestempelt dit als een gouden tijd voor
archiefspeurders, want in de kern ging het om onderzoeken gebaseerd op au
thentieke stukken, en die lagen opgeslagen in de archieven. Over het algemeen
ontmoetten de archiefonderzoekers de nodige weerstand bij de archiefeigena
ren. De overheidsinstanties wilden de dokumenten uit het meest recente verle
den (overigens een zeer rekbaar begrip in de praktijk) liefst hermetisch geslo
ten houden voor buitenstaanders. 'Men verbeeldde zig, dat van de
gemeenmaking (van de stukken) zo al niet eene omwenteling van den staat,
tenminste groot gevaar afhing', verzucht Bondam in zijn voorbericht op het
Gelders charterboek.5 Vaak waren het de overheden zelf die initiatief namen
tot een bronnenuitgave. Degene die namens hen de bronnen moest verzame
len, had het niet altijd gemakkelijk, zelfs niet als hij het archief wilde raadple
gen van de overheidsinstantie in wiens opdracht hij werkzaam was. Roelevink
haalt in dit verband het sprekende voorbeeld aan van de Dordtse burgemeester
P. H. van de Wall, die voor de uitgave van een Dordts bronnenboek pas na
verloop van veel tijd toegang kreeg tot een ijzeren kist, waarin de originele
handvesten van de stad werden bewaard.6 De Utrechtse griffier van het hof,
Johan van de Water (oudoom van Van Musschenbroek), kreeg geen inzage
in de resolutieboeken van de staten en stad, zodat hij nooit kon verifiëren of
zijn uitgave van de Utrechtse plakkaten volledig was.
Ondanks al deze tegenwerkingen kende de achttiende eeuw zeer vele bron
nenpublikaties. Vooraanstaande lieden als Van Mieris en Kluit (Holland en
Zeeland), Bondam (Gelderland) en Thoe Schwartzenberg (Friesland) vervaar
digden oorkondenboeken van hun provincies. In 1778 en 1779 verkreeg de
Utrechtse hoogleraar Pieter Bondam toegang tot het Utrechtse stadsarchief
en provinciaal archief en tot de vijf kapittelarchieven, voor zijn lezing bij het
tweede eeuwfeest van de Unie van Utrecht. Het materiaal dat hij daarbij ver
zamelde, vormde later de basis voor zijn Onuitgegeven stukken.1 Dit nu was
de nieuwe trend: het publiceren van losse stukken over één onderwerp, vaak
zonder nadere toelichting. Van een samenhangend geschiedbeeld was in de
meeste gevallen nog geen sprake. Men stelde zich hiermee tevreden en volgens
Van de Spiegel was het 'buiten alle twijfel dat sedert de uitgaave van verschei
den charterboeken, privilegiën, keuren en andere authentyke stukken, de va-
derlandsche geschiedenissen in onze eeuw op veel vaster gronden gezet zijn dan
in al den vorigen tijd'.8
De partikuliere bronnenonderzoekers, hoewel dikwijls van goede naam en
faam, stuitten in vele gevallen op de weerwil van de archiefbezitters. Evenwel
met de juiste aanbevelingsbrieven gingen de juiste deuren open. Vooral Van
Musschenbroek was in het bezit daarvan. Als griffier en secretaris van de klei
ne rol van het Hof van Utrecht had hij toegang tot dat archief; als kanunnik
van Sint Marie was hij bekend met kapittelarchieven; als schepen en later rechter
kende hij de rechterlijke archieven, als gemeentearchivaris de bestuurlijke ar-
31