toestand van het materiaal, de informatiewaarde en de aanwezigheid elders
van dezelfde informatie. Bovendien moeten ze de voor- en nadelen van uit
besteding bespreken en eisen die aan commerciële ateliers moeten worden
gesteld, formuleren. En daarnaast moeten ze zich beraden over preventieve
maatregelen.
Aandacht verdienen tenslotte ook de samenwerking met restauratoren en
bibliothecarissen, de positie van de restauratoren (die een stem moeten krij
gen in het managementteam) en de ethiek van de massaconservering.
Gelukkig bracht Maarschalkerweerd zijn lijst van desiderata tot slot nog tot
hapklare proporties terug. De archivaris, zo constateerde hij, had het ei van
Columbus al in zijn consumentenmand kunnen aantreffen; hij moest nu al
leen nog het lepeltje vinden om het te consumeren!
De discussie ging voor een belangrijk deel over de prijs van het ei. Camina-
da zette zich schrap, toen enkele aanwezigen lieten weten dat ze massaconser
vering te duur vonden. Terwijl zijn stoel onder dit geweld bezweek, sprak hij
de verwachting uit, dat bij een stijgende vraag de prijs ongetwijfeld zou dalen.
De van wilde alle hulp verlenen die nodig was om het dode punt te overwin
nen. Naar zijn mening moest er een proeftuin voor massaconservering komen,
waar een gesanctioneerde centrale start kon worden gemaakt.
Van Boven vergeleek de invoering van de conserveringstechnieken in kwestie
met de automatisering. Hij meende, dat een vergelijkbaar invoeringstraject
kon worden gevolgd. Caminada en Maarschalkerweerd vielen hem hierin bij,
waarbij de laatste uit praktische overwegingen het belang van kleinschalige en
ongelijksoortige proefprojecten benadrukte.
Struick probeerde het belang van massaconservering tenslotte enigszins te
relativeren. De noodzaak van massaconservering kon ook worden overdreven.
Veel grote bestanden (hij dacht onder meer aan kranten) konden zijns inziens
na verfilming maar beter worden weggegooid.
3-6 De sprinkhanen van Bertus Aafjes. Het archiefstuk als drager van
(nog) ongevraagde informatie - Prof. dr. E. van de Wetering - S. F. M. Plan-
tinga
Prof. Van de Wetering, hoogleraar kunstgeschiedenis aan de Universiteit te
Amsterdam, is, zoals hij meteen al aankondigde, door zijn betrokkenheid bij
de ontwikkeling van een restauratiecode tot een partij gaan behoren. Als hij
een oordeel uitspreekt over de behandeling van archiefstukken, wordt hij door
archivarissen erop gewezen dat hij kunsthistoricus is, geen archivaris. Inder
daad neemt het archiefstuk onder de cultuurgoederen een bijzondere plaats
in: meer dan welk ander cultuurgoed is het ook gebruiksvoorwerp en wordt
het bewaard in de context waarbinnen het tot stand is gekomen. Archivarissen
zijn zich er sterk van bewust, dat ze in de traditie van de archiefvormer werken.
Toch is de zekerheid van archivarissen op dit punt ook met een zekere be
roepsblindheid verbonden. Zij gedragen zich vaak als deskundigen die aan ad
viezen van buiten geen boodschap hebben. Zoals twee meisjes die strijden over
de vraag of geit met een lange of een korte ei moet worden geschreven. We
hoeven er niet langer over te praten, zegt het ene meisje tenslotte. Geit schrijf
je met een lange ij; ik kan het weten want we hebben thuis zelf een geit.
20
Archiefrestauratoren zijn op dit gebied natuurlijk gevoeliger: zij worden re
gelmatig met ervaringen van vakgenoten buiten het archiefwezen geconfron
teerd. Zij vragen zich voortdurend af, of de archivaris wel feeling heeft voor
het object en niet te sterk op de tekst is gericht. Naarmate in de restauratie
praktijk het besef doorbreekt dat de materie zelf en niet het beeld van die ma
terie het object is waar het om gaat, groeit hun verantwoordelijkheid. Maar
door hun hiërarchische positie kunnen zij die verantwoordelijkheid tegenover
de archivarissen vaak niet helemaal waar maken.
Intussen hebben nieuwe specialisaties in de wetenschap op de conserve-
ringspraktijk verbijsterende effecten. De neiging om in te grijpen in het mate
riaal wordt minder sterk. Vroeger was sterke verhitting van aardewerk onder
deel van een veelgebruikte conserveringsmethode. Intussen is de zogenaamde
thermolicensiemethode ontwikkeld, waarmee het moment van bakken nauw
keurig kan worden bepaald. Potscherven die bij eerdere conservering aan sterke
verhitting hebben blootgestaan, zijn op dit punt ongeschikt geworden als bron.
We moeten met conserverende behandelingen dan ook zeer voorzichtig zijn:
we kunnen immers niet overzien, welke technieken nog zullen worden ontwik
keld die het object nieuwe informatie kunnen ontlokken. Wie zich op dit ge
bied oriënteert, wordt paranoïde over elke ingreep.
Archivarissen moeten op zijn minst van deze ontwikkelingen kennis nemen,
zeker nu de toenemende gebruiksfrequentie van de stukken de gebruiksschade
doet toenemen. Zij moeten zich nog eens afvragen, of zij informatie of infor
matiedragers beheren. Ook archiefstukken kunnen immers meer vragen beant
woorden dan de beheerders kunnen bedenken. Wat voor de potscherf geldt,
geldt ook voor het archiefstuk. In de codicologie is het ezelsoor een belangrijk
onderzoeksobject en trekt men uit de manieren van naaien verregaande con
clusies. De brieven van Van Gogh blijken niet alleen van belang door de tekst
en de schetsen, maar ook door de krijtstrepen die kunnen dienen als monsters
van verloren gegane tekenmaterialen. De stalen textiel in de monsterboeken
van de voc blijken van belang dosprinkhaan aan. Hij deed hem in een potje
en gaf hem regelmatig een vers blad te eten. Na een tijdje werd de sprinkhaan
ziek, waarop Aafjes, die aan het beest gehecht was geraakt, zelfs de dierenarts
in een vergroting van het daarvoor beschikbare budget. Dat laatste is moge
lijk, doordat bij een st niet al zijn scrupuleusheid ten opzichte van het unieke
document bezwijken. Van de Wetering verwees hierbij naar de titel van zijn
betoog. Bertus Aafjes was in Egypte betrokken bij de bestrijding van een sprink
hanenplaag. Na zware beproevingen terug in zijn hotel trof hij in zijn zak nog
een sprinkhaan aan. Hij deed hem in een potje en gaf hem regelmatig een vers
blad te eten. Na een tijdje werd de sprinkhaan ziek, waarop Aafjes, die aan
het beest gehecht was geraakt, zelfs de dierenarts inschakelde. Hieruit kan ook
de archivaris leren, dat hij elk individu in de massa kan veranderen in een uniek
exemplaar. De sprinkhaan is overigens dood gegaan.
Plantinga vond de vraag of archivarissen informatie of informatiedragers
beheren irrelevant. Archivarissen beheren archieven en de Archiefwet bepaalt
hoe zij dat moeten doen. Uit artikel 7, dat de openbaarheid regelt, volgt dat
de archivaris de archieven moet verschaffen die de klant vraagt zonder zich
te bemoeien met diens vraagstelling.
21