vereiste toestemming van een daartoe bevoegde. De voorzitter van de Afde- ling rechtspraak van de Raad van State19 zag geen grond voor het oordeel dat het nadeel voor verzoeker bij onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit, onevenredig is te achten in verhouding tot het met zodanige uitvoering te die nen belang. Daarvóór was de voorzitter echter nagegaan of de beheerder van de archiefbewaarplaats bij afweging van de betrokken belangen in redelijk heid tot het bestreden besluit had kunnen komen. In het besliste geval was niet aannemelijk gemaakt, dat verzoeker door de maatregel in zodanige mate in het verrichten van zijn wetenschappelijk onderzoek werd belemmerd, dat hij zijn taak niet meer naar behoren zou kunnen vervullen. De voorzitter van de Afdeling rechtspraak achtte het onder meer van belang dat het merendeel van het materiaal dat verzoeker voor zijn onderzoek nodig zou hebben, zich niet in het algemeen rijksarchief bevindt, maar in andere archieven waar hem de toegang niet is ontzegd. 9 Vernietiging financiële bewijsstukken Op aandrang van de Archiefraad20 werd de in het ontwerp van een nieuwe Comptabiliteitswet opgenomen bepaling over vernietiging van bepaalde soor ten van bewijsstukken zodanig gewijzigd, dat deze bijzondere regeling voor vernietiging van archiefbescheiden in overeenstemming werd gebracht met de algemene regeling ingevolge de Archiefwet 1962. Artikel 69, tweede lid, van de Comptabiliteitswet (wet van 8 december 1976, Stb. 671) schrijft voor: 'Bij algemene maatregel van bestuur worden door Ons, op voordracht van Onze Minister van Financiën in overeenstemming met Onze Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en na overleg met de Kamer,21 bepaalde soorten van bewijsstukken aangewezen, welke na verloop van daarbij te stel len termijnen kunnen worden vernietigd'. Deze lexspecialis opent de moge lijkheid om vernietigbare archiefbescheiden aan te wijzen anders dan volgens het in artikel 3 van het Archiefbesluit geregelde stelsel van lijsten van voor ver nietiging in aanmerking komende archiefbescheiden. De regering heeft echter van deze mogelijkheid niet ten volle gebruik gemaakt. Immers, de bedoeling van het Besluit vernietiging financiële bewijsstukken (Koninklijk besluit van 21 november 1984, Stb. 682)22 is beperkter dan artikel 69, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 1976 zou doen vermoeden: het beoogt uniformiteit met be trekking tot de soort bewijsstukken die voorkomen in lijsten van voor vernie tiging m aanmerking komende archiefbescheiden (vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van het Archiefbesluit) en met betrekking tot de voor deze be scheiden geldende vernietigingstermijnen. Ook bij incidentele vernietiging van archiefbescheiden (met toepassing van artikel 3, vierde lid, van het Archief besluit) zullen de bepalingen van het Besluit vernietiging financiële bewijsstuk ken in acht genomen moet worden. Men kan zich afvragen of de gewenste uniformiteit niet even goed binnen het systeem van het Archiefbesluit bereikt zou kunnen worden: voor wat in artikel 3, derde lid, onder a, b en c, van het Archiefbesluit bedoelde beschei den betreft, is immers de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur altijd bij de vaststelling van de vernietigingslijsten betrokken, terwijl, als het gaat om incidentele vernietiging, steeds het advies van de algemene rijksarchi varis of, in afwijking van dit advies, de machtiging van de minister van Wel zijn, Volksgezondheid en Cultuur, vereist is. 10 Opschorting overbrenging archiefbescheiden Ingevolge artikel 20 van het Archiefbesluit is voor opschorting van de over brenging van archiefbescheiden een machtiging vereist van de minister van Wel zijn, Volksgezondheid en Cultuur. In 1984 en 1987 zijn dergelijke machtigin gen verstrekt inzake a de in de gemeentehuizen berustende registers van geboorten en die van huwe lijken en echtscheidingen b de archiefbescheiden van de onder wvc ressorterende rijksmusea en de ten be hoeve van de musea werkzame, ondersteunende rijksinstellingen. De onder a bedoelde machtiging (beschikking van 6 juli 1984, Stcrt. 141) is gepubliceerd in de Samson-editie van de Archiefwet 1962 alsmede in de editie Schuurman Jordens (10e druk). De onder b bedoelde beschikking van 12 januari 1987, Stcrt. 32 is hierna als bijlage afgedrukt. Ad a Reeds in de toelichting op artikel 5 van het ontwerp-Archiefwet 1957 waren de registers van de burgerlijke stand genoemd als voorbeeld van een mo gelijke opschorting van de overbrenging.23 Deze opschorting wordt in de bij de machtiging behorende nota van toelichting gemotiveerd door te wijzen op de noodzaak voor de administratie om afschriften en uittreksels uit geboorte- en huwelijksakten te verstrekken aan personen op wie die akten betrekking hebben. In zijn verzoek om een machtiging tot opschorting van de over brenging24 voerde de minister van Justitie nog een ander argument aan: hij was van oordeel dat het ter bescherming van de privacy onwenselijk zou zijn dat akten betreffende nog levende personen zouden worden overgebracht naar de archiefbewaarplaatsen, waar zij door een ieder kunnen worden geraadpleegd. Nu zijn de bij de ambtenaar van de burgerlijke stand berustende akten open baar, dat wil zeggen dat een ieder bevoegd is zich een afschrift of uittreksel te doen afgeven (artikel 28, eerste lid, boek 1 Burgerlijk Wetboek). Deze open baarheid gaat minder ver dan de openbaarheid van artikel 7 van de Archief wet 1962, die inhoudt dat een ieder de in een archiefbewaarplaats berustende archiefbescheiden kosteloos mag raadplegen en daarvan afbeeldingen, afschrif ten en uittreksels mag maken. Juist het feit dat de akten van de burgerlijke stand ook reeds vóór de overbrenging naar een archiefbewaarplaats openbaar zijn en zulks kennelijk uit een oogpunt van privacybescherming toelaatbaar is, is een reden om de door de minister van Justitie voorgestelde beperking van de openbaarheid af te wijzen, zo oordeelde de Archiefraad in zijn advies num mer 239. De Raad adviseerde de gevraagde machtiging niet te verlenen. Hoe wel dit advies door de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur niet is overgenomen, mag uit de nota van toelichting worden afgeleid, dat niet de wens tot beperking van de openbaarheid, maar alleen de administratieve nood zaak tot het verstrekken van afschriften en uittreksels aan de machtiging ten grondslag is gelegd. Dit is overigens ook geheel in overeenstemming met het 323

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1988 | | pagina 18