worden in De Heilige Linie Kunst en Wetenschap als pijlers van de wereldor dening gezien en figureren zij in het frontispies van het Rijksmuseum respec tievelijk als Kunst en Geschiedenis als pijlers van de tempelfa?ade! Verant woordelijk voor de totstandkoming van de beide instellingen en hun gebouwen was dan ook de gelijknamige afdeling van De Stuers, die zelf afwisselend het epitheton 'tempel' of 'paleis' voor het Rijksmuseum gebruikte.47 De architectonische allegorie van de 'tempel der wetenschap' wordt voort gezet in het interieur, waar het sacrale karakter manifest is in de met kruisrib- gewelven overdekte vestibule, direct in het verlengde van de middenrisaliet en haar neogotische portaal. Deze vormt als het ware een voorgeborchte tussen de prozaïsche 'heidense' buitenwereld en de tempel der wetenschap. Het voor geborchte, waar de 'oningewijde' bezoeker wordt opgevangen, opent zich via de als een Jacobsladder te interpreteren trappehal - het in graden opstijgen naar het Goed, Waar en Schoon 4^ naar de 'verheven' cultusruimten op de eerste verdieping: de Leeszaal, de Collegezaal en de kamer van de Algemeen Rijks archivaris. Thijms Heilige Linie zal aan de 'verheven' plaatsing van deze re presentatieve ruimten niet vreemd zijn geweest.49 Net zoals bij het Rijksmu seum konden deze onmogelijk 'laag-bij-de-gronds' worden gesitueerd. Ook aan buitenzijde werkt deze hiërarchische meerwaarde door: gemarkeerd door muurankers en vensterpartijen, valt de eerste verdieping op door zijn hogere afmeting. In deze zóne bevindt zich dan ook het reliëf met de aanduiding 'Rijks Archief'. We merkten het reeds op: binnen en buiten werken organisch in el kaar door. Bij de dispositie van de statusrijke vertrekken op de eerste verdieping klinkt bovendien nog een echo na van Pugins stelling dat symboliek en constructie elkaar niet uitsluiten. Bouwtechnisch gezien was het vóór de emancipatie van beton tot volwaardig bouwmateriaal bijna noodzaak om de grote, representa tieve ruimten te plaatsen boven een netwerk van kleinere vertrekken. Zo merkte bijvoorbeeld de Beurscommissie, met onder meer Cuypers, ten aanzien van Berlage's Beursgebouw op: 'Een programma (van eisen) volgens hetwelk de grootste localiteiten beneden en de kleinere zalen en kamers boven worden ver- eischt, is toch juist het omgekeerde van wat men uit het oogpunt van stabiliteit zou wenschen.'50 Bij het ARA-complex loste Van Lokhorst dit probleem op door, beschilderd en wel, de pijlers van de staalconstructie vrijstaand in de grotere ruimten op te nemen. De puur rationele, vakwerkachtige structuur a la het depotgebouw maakte het op deze manier mogelijk om zowel op de be gane grond (Kaartenkamer) als daarboven (Leeszaal) omvangrijkere vertrek ken te situeren. Van Lokhorsts oplossing laat ten overvloede zien dat hij ei gentijdse technieken wist toe te passen zonder dat dit de betekenisdragende traditie van de rijksbouwkunst doorkruiste. De verfijnde uitwerking van het sacrale thema vindt plaats in de uitmonste ring van het gebouw. Zo is in de decoratie van de Collegezaal de neoplatoonse trits verum, pulchrum, bonum, opgenomen, die als een soort visitekaartje mag gelden van het trio Thijm, Cuypers en De Stuers.51 In de Leeszaal troont bij wijze van cultusbeeld de Nederlandse Maagd op een voetstuk waarin de hoofd letter c is afgebeeld. Temidden van de symbolen van kunst en cultuur boe ken, handschriften, archiefstukken etc. heeft zij in haar hand een zwaard met lauwerkrans. Deze attributen herinneren aan het in een neo-gotisch 306 tympaan gevatte, strijdbare opschrift tegenover de Leeszaal: Labor Improbus Omnia Vincit (Noeste arbeid overwint alles) en: '1902'. Behalve de reeds ge noemde letters w en h, worden de gewelfvakken gevuld met 'speurende ogen' en 'schrijvende handen met pennen' ten teken van de 'noeste arbeid' tijdens het onderzoek, en 'zonnetjes' als het aloude zinnebeeld van de verlichting of inspiratie. De symbolen voor arbeid zijn vrijwel zeker ontleend aan Samuel van Hoogstraetens Inleyding tot de Hooge Schoole der Schilderkonst uit 1678. Dit werk bevat een opmerkelijke passage over de verhouding tussen toeval en routine in de werkwijze van de kunstenaar. Bij lezing dringen zich onwillekeu rig associaties op met de ambachtelijke aspecten van archiefonderzoek, zoals paleografie en oorkondenleer: 'De vaerdicheit komt door een langduerige oef- fening, en t veel doen. 't Zij dan dat (ten eerste) het verstandt bequaemheyt krygt, om daedelijk het begeerde denkbeelt te vormen (dat wil dus zeggen vanuit - de neoplatoonse - idea werkt) of dat (ten tweede) het oog in de ruwe schetsen van gevallige voorwerpen eenige vormen uitpikt, gelyk wy aen den haert in het vuer pleegen te doen (dat wil dus zeggen, volgens het toeval of fortuna werkt) of dat (ten derde) de handt, door gewoonte, iets formeert, min noch meer als wanneer wy schrijven; want een goedt schrijver maekt goede letteren, schoon hy'er niet aen gedenkt, en zijn oog en verstandt schijnen in zijn hand geplaetst te zijn (dat wil dus zeggen, volgens de gewoonte of usus werkt)'.52 De vertaling van deze verhouding naar historisch onderzoek ont hult wellicht iets van de creatieve aspecten die voormannen als Thijm en De Stuers in het wetenschappelijk bedrijf onderkenden. Bovendien komt dit in wisselen overeen met hun integralistische visie op maatschappij, kunst en cul tuur. Als onmisbare voorwaarden tot de beoefening van kunst en cultuur kregen Arbeid en Bezieling overigens eerder een prominente plaats bij de 'tempel der kunst', het Rijksmuseum, en wel als steunpunten van het frontispies.54 In de Leeszaal zijn voorts tegen de consoles van de hoofdbalken de haan, de leeuw, de pelikaan en de slang geschilderd. We vinden ze stuk voor stuk terug in Van Manders tVytbeeldinghe een bij het Rijksmuseum druk gebruikt werk - waar ze als symbolen gelden voor respectievelijk kracht (doorzettings vermogen) en waakzaamheid; waakzaamheid sec; liefde (tot de studie); en wijs heid of voorzichtigheid.55 Al bij al schiep deze decoratie een motiverende am biance voor de bestudering van de bronnen van het nationale verleden. Het tympaan met het opschrift: Labor Improbus Omnia Vincit leidt naar de ka mer van de Algemeen Rijksarchivaris, waar in het plafond de roterende ar figureert. Boven de deur is in de boogtrommel een schildering van een open geslagen register gevat met schematisch aangegeven regels, waarvan de H van Historie op middeleeuwse wijze is vergroot. Op de schouw staan de woorden, die niet alleen typerend zijn voor het Algemeen Rijksarchief als instituut voor de bewaring van de bronnen der vaderlandse geschiedenis, maar ook-zoals we inmiddels weten - voor het ara als architectonisch complex: in omni re vin cit imitationem Veritas. Niet zomaar hebben wij deze, om ons van een Thijmi- aanse uitdrukking te bedienen, 'in het frontaal van dit opstel' geplaatst!56 307

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1988 | | pagina 10