wen'.39 In 1923 verscheen het nieuwe boek als de Geschiedenis van het Amster-
damsche regentenpatriciaat.40
Hoewel de titel anders doet vermoeden, gebruikte Elias in dit laatstgenoem
de werk de door hem bijeengebrachte gegevens in hoofdzaak voor een analyse
van de politieke elite, van de regenten.41 Hetzelfde deed een halve eeuw later
ook A. Porta toen hij onderzoek verrichtte naar de politieke macht van de
Amsterdamse burgemeesters tijdens het tweede stadhouderloos tijdperk. In
zijn in 1975 verschenen dissertatie Joan en Gerrit Corver. De politieke macht
van Amsterdam, 1702-1748 probeerde de auteur te peilen hoever de macht van
de heersende coterie aan het IJ in de binnenlandse en in de buitenlandse poli
tiek reikte. Hierin is hij volgens sommigen niet geheel geslaagd. De kritiek op
dit werk luidde dat het gewicht van het Amsterdamse burgemeesterschap wat
al te nadrukkelijk door hem werd beklemtoond.42
Ook in het buitenland onderkende men de betekenis van Elias' 'vroedschap'.
Zo merkte P. Burke vol bewondering op: 'his work is in fact a treasury of under-
analysed data'. Deze Britse historicus, die reeds zijn sporen in het prosopo-
grafisch onderzoek had verdiend, maakte dan ook dankbaar van Elias' werk
gebruik, toen hij in 1974 zijn krachten beproefde op een comparatief-historisch
onderzoek naar de aristocratieën van twee grote Westeuropese handelssteden
tussen 1580 en 1720. In zijn boekje Venice and Amsterdam. A study of
seventeenth-century élites concentreerde hij zich niet zozeer op het politieke
gebeuren als wel op de overeenkomsten en verschillen inzake familiestructuur,
ambtenverdeling, levensstijl en opvattingen, maecenaat en opleiding. Hij consta
teerde daarbij een geleidelijk veranderingsproces, dat de elite in beide steden
doormaakte: 'the shift was from sea to land, from work to play, from thrift
to conspicuous consumption, from entrepreneur to rentier, from bourgeois
to aristocrat'.43
Ook Roorda, de grote vernieuwer en stimulator van het moderne onderzoek
naar het stedelijk regentenpatriciaat, moest teruggrijpen naar de bestaande
naslagwerken van Elias en De Vos, toen hij, als lector in de sociale geschiede
nis te Rotterdam, samen met zijn toenmalige medewerker H. van Dijk, een
onderzoek instelde naar 'De sociale mobiliteit onder regenten van de Repu
bliek'. De resultaten van dit onderzoek werden in 1971 in artikelvorm gepu
bliceerd en vormden tevens het onderwerp van Roorda's, in datzelfde jaar in
Rotterdam gehouden, inaugurele rede 'Eeuw tegen eeuw'.44 Dit onderzoek kan
eveneens grensverleggend worden genoemd. Om een antwoord te vinden op
de vraag of de kansen op sociale stijging in de loop van twee eeuwen, bij een
voortschrijdend aristocratiseringsproces, wel of niet steeds verder afnamen,
werden door hen voor de eerste maal historisch-demografische methoden toe
gepast op de regenten-'populatie' van twee Nederlandse steden tijdens de ze
ventiende en achttiende eeuw.45 Toch zijn bij hun onderzoek wel enkele kant
tekeningen te plaatsen. Zoals Roorda en Van Dijk tot hun leedwezen moesten
vaststellen, bleek het werk van Elias wat de vermelding van geboorten
betreft met name van jongoverleden en doodgeboren kinderen te onvolle
dig om er modern demografisch onderzoek mee te verrichten. Een ander pro
bleem vormde het in vele opzichten exceptionele karakter van Amsterdam. De
regenten van de handelsmetropool aan het IJ zijn in wezen toch moeilijk te
vergelijken met de vroede vaderen van het havenstadje aan de Oosterschelde,
212
en hun reilen en zeilen kan zeker niet kenmerkend worden genoemd voor 'de'
regenten van de Republiek.
Roorda en Van Dijk hebben deze bezwaren zelf ook onderkend. Gezien de
grotere bruikbaarheid van het door De Vos geboden feitenmateriaal werd beslo
ten in een vervolgonderzoek de aandacht geheel te richten op het stadje op het
eiland Schouwen. De resultaten van dit onderzoek werden in 1979 als een bij
na 130 bladzijden tellend artikel gepubliceerd onder de titel: 'Het patriciaat
in Zierikzee tijdens de Republiek'Beide auteurs stelden zich ten doel antwoor
den te vinden op vragen van sociaal-wetenschappelijke aard. En aangezien vol
gens hen voor het leven van de Zierikzeese elite 'een telkens veranderde com
binatie van demografische, economische en politieke factoren' essentieel was,
concentreerden zij hun aandacht vooral op deze aspecten.46
'Het patriciaat in Zierikzee' was het eerste systematische onderzoek naar
de maatschappelijke bovenlaag van een stad tijdens de Republiek en dient als
zodanig met ere te worden vermeld. Toch kan deze studie niet in alle opzich
ten even geslaagd worden genoemd. Om te beginnen leed dit veel uitvoeriger
onderzoek van Roorda en Van Dijk aan hetzelfde euvel als hun eerder genoemde
studie over de sociale mobiliteit. De omstandigheid dat de onderzoekers vrij
wel geheel waren aangewezen op het door een ander, voor een geheel afwij
kend doel, verzamelde feitenmateriaal, vormde namelijk in menig opzicht een
belemmering. Ofschoon de titel suggereert dat de gehele maatschappelijke eli
te van het Zeeuwse stadje in het onderzoek werd betrokken, is zulks alleen het
geval wat de demografie betreft. En zelfs daar maken alleen die 2426 personen
deel uit van de analyse, die toevallig door De Vos waardig werden bevonden
om in de stambomen van de 399 vroedschapsleden te figuren. Maar ook waar
beide auteurs zich met hun vragen tot de regenten beperkten, kwamen zij niet
zelden in de problemen: zo is in een groot aantal van de afgedrukte tabellen
het aantal onbekenden onaanvaardbaar groot. Ook hier moest men weer roei
en met de riemen die men had. Roorda merkte hier later over op: wanneer men
uitgaat van door anderen verzameld materiaal dan 'doen zich soms onverwachte
meevallers voor, waardoor de onderzoeker voor een bepaald aspect sneller en
verder vooruit komt dan anderen elders. Daar staan dan tegenvallers tegen
over, die de onderzoeker nopen geheel of gedeeltelijk terzijde te laten wat no
de gemist kan worden'.47
Een ander bezwaar geldt de computermatige verwerking van de gegevens.
Het hele betoog is te veel gedrapeerd rondom de uitkomsten van de kruista
bellen, waarbij allerlei essentiële nuances en eigenaardigheden buiten beeld ble
ven. Heel duidelijk blijkt dit bijvoorbeeld uit de door beide onderzoekers ge
construeerde 'waarderingsschaal' van de door de Zierikzeese regenten beklede
ambten. Wat de archivalia betreft - voor zover die althans bewaard gebleven
zijn - werd hoofdzakelijk gebruik gemaakt van gemakkelijk toegankelijke se
riële bronnen, terwijl raadpleging van 'het notarieel', velerlei familiearchie
ven en belangrijke briefwisselingen - al dan niet noodgedwongen - achterwege
bleef. Het zich grotendeels verlaten op de bestaande literatuur bracht evenmin
uitkomst, omdat juist Zeeland het gewest is waar over het regentendom het
minst gepubliceerd is.
Kort na de publikatie van Roorda en Van Dijks Zierikzeese onderzoek, werd
overigens in deze leemte voorzien. In 1981 verscheen namelijk de belangwek-
213