ben alle protocollen van alle notarissen, die in de periode 1700-1780 in de door ons onderzochte steden werkzaam waren, doorgenomen: honderden delen, soms dertig centimeter dik', verzuchtte een van de onderzoekers. 'Sommige van die delen waren niet geïndiceerd, andere wel, maar dan vaak weer op een onbruik bare manier. De protocollen werden met de hand geschreven door klerken, van wie wij er heel wat vanwege hun handschrift hebben verwenst. Helaas heb ben we de lijdensweg helemaal moeten volbrengen, want 'het notarieel' lever de gegevens op voor vrijwel alle terreinen van ons onderzoek'.56 Hun arbeid resulteerde in drie proefschriften die in 1985 gelijktijdig verschenen: L. Kooij- mans, Onder regenten over de elite van Hoorn, J. J. de Jong, Met goed fat soen over de elite van Gouda en M. Prak, Gezeten burgers over de elite van Leiden.57 De drie dissertaties werden alom met waardering ontvangen. Met name de vernieuwende aanpak, de materiaalontsluiting en de leesbaarheid werden ge prezen. Men was het er over eens dat onze kennis van het regentenpatriciaat in Holland er enorm door was toegenomen, hoewel men zich, gezien de grote verschillen tussen de steden onderling, wel de vraag stelde in hoeverre de in deze drie werken geformuleerde conclusies algemene geldigheid mocht wor den toegekend.58 Vooral tot dan toe in het patriciaatsonderzoek onderbelich te aspecten, zoals de omvang en samenstelling van vermogens en inkomsten, de demografische ontwikkelingen, de familie- en gezinsgeschiedenis en de le vensstijl, kregen van deze onderzoekers de volle aandacht en werden aan de hand van moderne theorieën en met behulp van nieuwe methoden geanaly seerd. Dit laatste kan niet gezegd worden van de hoofdstukken waarin het po litieke aspect aan bod komt. Daar beperkten de auteurs zich tot een vrij ou derwetse, kroniekmatige beschrijving van het wel en wee van het regentendom, geheel bepaald door opeenvolgende contracten van correspondentie en elkaar bestrijdende facties. Van een meer structurele en abstraherende benadering van het politiek bedrijf in het algemeen en het ambtelijk bestel in het bijzonder, zoals we die eerder bij Roorda en Van Dijk en bij De Jongste tegenkwamen, is hier niet of nauwelijks sprake. Een grote verdienste van deze drie dissertaties was ook dat de in de geschied schrijving gangbare opvattingen met betrekking tot het aristocratiseringspro- ces hierin op een aantal punten op overtuigende wijze werden gecorrigeerd. In geen van de drie onderzochte steden trachtte de elite zich een adellijke le vensstijl aan te meten door op grote schaal geld te beleggen in grond, door heerlijkheden en buitenplaatsen aan te kopen, of door zich te voorzien van dure koetsen met veel paarden en een grote hoeveelheid personeel.59 Men kan hier echter tegenin brengen dat er naast deze kwantificeerbare statussymbolen nog andere, moeilijker in kaart te brengen, manieren waren waardoor het re gentenpatriciaat zich van de burgerij poogde te onderscheiden-taalgebruik, kleding, omgangsvormen, levensgewoonten - waarbij de adel toch ontegen zeggelijk, zij het vaak op verre afstand en in een erg verbasterde vorm, als re ferentiekader diende. De boeken van Kooijmans, De Jong en Prak mogen zonder meer een mijl paal in het onderzoek naar het stedelijk regentenpatriciaat tijdens de Repu bliek worden genoemd. Toch is hiermee geenszins het laatste woord gezegd. Het geschiedbeeld dat Roorda zich dienaangaande voor ogen stelde, is in de 216 loop der jaren zeker verfijnder en betrouwbaarder geworden, maar nog aller minst volledig. Zo moet het onderzoek naar stedelijke elites buiten de provin cies Holland en Zeeland eigenlijk nog op gang komen, terwijl ook de ontwik kelingen in de zeventiende eeuw nog nauwelijks systematisch zijn bestudeerd. En het ligt voor de hand te veronderstellen dat, mochten deze werkzaamheden eenmaal zijn voltooid, de voorlopige conclusies uit alle reeds genoemde wer ken correctie zullen behoeven of misschien wel geheel zullen moeten worden herzien. Kortom, om met een zelfde soort gemeenplaats te eindigen als waar mee we deze schets begonnen: de discussie gaat verder. Noten A. J. C. M. Gabriëls (1956) studeerde geschiede nis te Leiden van 1974 tot 1980. Van januari 1984 tot september 1985 was hij secretaris van de Werkgroep Elites. Hij is werkzaam bij het biografisch archief van het Parlementair Docu mentatie Centrum in Den Haag. De auteur be reidt een proefschrift voor over de institutioneel-politieke structuur van de Repu bliek in de tweede helft van de achttiende eeuw. Hij publiceerde onder andere: "De Edel Mogende Heeren Gecommitteerde Raaden van de Staaten van Holland en Westvriesland', 1747-1795. Aspecten van een buitencommissie op gewestelijk niveau', in: Tijdschrift voor Ge schiedenis 94 (1981) 527-564 en 'Het moderne onderzoek naar elites. Een korte impressie', in: Spiegel Historiael 21 (1986) 276-279. 1 Dit artikel is een geheel herziene en uitgebreide versie van het tweede deel van mijn bijdrage 'Patrizier und Regenten: Stadtische Eliten in den nördlichen Niederlanden 1500-1850', in: h.schilling en H. a.DiEDERiKS (eds.), Bürgerli- che Eliten in den Niederlanden und in Nord- westdeutschland. Studiën zur Sozialgeschichte des europaischen Bürgertums im Mittelalter und in der Neuzelt (Keulen 1985) 37-64. Dit ar tikel verscheen eveneens in: Leidschrift (Tijd schrift van Leidse geschiedenisstudenten) 3 (mei 1987). 2 th. jorissen, 'De Republiek in de eerste helft der achttiende eeuw', in: Idem, Historische bladen (Haarlem 1889) 211-244, aldaar 216. 3 d.j. roorda, 'Het Hollandsche regentenpatrici aat in de 17e eeuw', in: g.a.m.beekelaar e.a. (eds.), Vaderlands verleden in veelvoud ('s- Gravenhage 1975) 232-251, aldaar 233; d.j.roorda, 'Het onderzoek naar het stedelijk patriciaat in Nederland', in: w.w.mijnhardt (edKantelend geschiedbeeld. Nederlandse historiografie sinds 1945 (Utrecht 1983) 118- 142, aldaar 131, 133. 4 roorda, 'Het onderzoek naar het stedelijk pa triciaat', 131-132. 5 d.j. roorda, Partij en factie. De oproeren van 1672 in de steden van Holland en Zeeland: een krachtmeting tussen partijen en facties (Gro ningen 1961; reprint Groningen 1978) 19-20; roorda, 'Regentenpatriciaat', 233-234; p.c.a.geyl, 'Historische appreciaties van het zeventiende-eeuwse Hollandse regentenregime' (1954), in: p. van hees (ed.), Verzamelde opstellen van Pieter Geyl (4 dln.; Utrecht 1978) li, 53-73, aldaar 55-56; h.smitskamp, Groen van Prinsterer als historicus (Amsterdam 1940) 156-157; j.w.smit, Fruin en de partijen tijdens de Republiek (Groningen 1958) 151-160. 6 Bijvoorbeeld r.j. fruin, 'De correspondentiën van regenten in de Republiek' (1864, 1867), in: Idem, Verspreide geschriften (10 dln; 's- Gravenhage 1900-1905) x, 184-204. 7 roorda, 'Regentenpatriciaat', 233-234. 8 h. de jager, De Brielsche vroedschap in de ja ren 1618-1794 (Rijswijk 1904); j.e.elias, De vroedschap van Amsterdam 1578-1795 (2 dln.; Haarlem 1903-1905); p.d. de vos, De vroed schap van Zierikzee van de tweede helft der 16e eeuw tot 1795 (Middelburg 1931). 9 Zo vermeldt De Vos in de inleiding tot zijn werk te zijn geïnspireerd door de 'lijvige ge schriften' van zowel Elias als van De Jager: p.d. de vos, De vroedschap van Zierikzee, p. ix. 10 de jager, De Brielsche vroedschap, 'Voorbe richt'. 11 j.e.elias, 'Een overzicht van mijn leven als historicus', in: Jaarboek Amstelodamum (ja) 52 (1960) 12-37, aldaar 13-20. De citaten zijn te vinden op pp. 16 en 19. Vergelijk i.h. van eeghen, 'Het leven van Johan Engelbert Eli as', in: ja 53 (1961) 12-30. 12 w.h.keikes en h.uil, 'Pieter Dignus de Vos, 1866-1942. Zijn leven, zijn levenswerk', in: p. d. de vos, De vroedschap van Zierikzee van de tweede helft der 16e eeuw tot 1795 (Reprint Alphen aan den Rijn 1982) 933-937. 13 elias, 'Een overzicht', 19-20. 14 w.h.keikes en h.uil, 'De Vos en de Vroed schap', in: p.d. de vos, De vroedschap van Zie rikzee (Reprint 1982) 939-944; j.g.smit, 'Een geschiedenis van het Amersfoortse regentenpa triciaat', in: Bulletin Werkgroep Elites (bwe) 2 (1980) 4-17, aldaar 6-7. 217

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1987 | | pagina 10