Achtergrond De Amerikaanse, Bataafse en Franse revoluties waren het gevolg van het in tellectualistische idealisme, dat in de tweede helft van de achttiende eeuw de westerse wereld doordrong. In Nederland en in Frankrijk organiseerden de 'wei denkenden' zich in genootschappen en academies. Bijkans elke stad kreeg een genootschap of maatschappij. Zo kende Den Haag het genootschap Diligen- tia en Rotterdam het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijs begeerte. Diligentia werd door 24 liefhebbers van de natuurkunde in 1792 op gericht. Al spoedig waren er 350 leden; voor een betrekkelijk kleine plaats een opmerkelijk resultaat. Tezamen werkte men aan experimenten; men organi seerde cursussen in de wiskunde en verwierf collecties mineralen en schelpen Overeenkomstig de grondwetten van Het Bataafsch Genootschap der Proef ondervindelijke Wijsbegeerte richtte het streven zich op het verbeteren van kun digheden en middelen, die strekken konden ten voordele van landbouw, zee vaart en fabrieken en op het proefondervindelijk onderzoek van de natuurkunde, kruidkunde, scheikunde, natuurlijke historie, ontleedkunde en de geneeskunde. Geleidelijk aan verwierf de in 1784 opgerichte Maatschappij tot Nut van 't Algemeen een het hele land dominerende invloed. Deze ontwikkelingen hadden verbetering van het onderwijs en van het bestuur tot gevolg. Er kwam een nationale, door specialisten beheerste bureaucratie- theoretisch onderlegde ingenieurs, officieren, medici, statistici en staathuis houdkundigen bevolkten de administraties. De spraakmakende gemeente ver langde ruim baan voor talenten, gelijkheid voor de wet en een deskundige ad ministratie. Onder de leus 'Vrijheid, gelijkheid, broederschap' kreeg het intellectualistische idealisme een onweerstaanbare kracht. Voor de besten van die tijd was werkzaamheid ten algemene nutte 'onder bestendig opzien tot het hoge doel de mens gesteld'3 begeerte en levenstaak. Zo ook voor de onder wijzerszoon Van der Palm. 'Haat tegen het provincialismus' had hem als beursstudent te Leiden tot het patriotisme gebracht. In 1787 vluchtte hij als jong predikant voor het Pruisisch-prinsgezinde schrikbewind. Te Middelburg vond hij bij de vooraanstaande regent Van de Perre een nieuwe werkkring Hij stond Van de Perre ter zijde bij diens natuurkundige studies en samen 'door kruisten ze de doornbosch der Hebreeuwse spraakkunst'. Toen de Bijbelver taling in 1825 in de handel kwam, verklaarde Van der Palm: 'ik heb er veertig jaren over gewerkt, waarvan acht als een paard'.4 Adel, burgers en boeren Onder de intekenaren treft men leden van de oude adel; Bentinck, Van Boet- zelaar, De Geer, Van Heeckeren, Van Limburg Styrum, Mackay, Teixeira de Mattos, Van Wassenaer en anderen. Eveneens present waren leden van de ou de regentenfamilies; Van Alphen, Beelaerts, Van der Capellen, Van der Dus- sen, Elout, Fagel, Van der Goes, Van Harinxma, De Jonge, Mollerus, Van gel', Van de Poll, Roëll, Schorer, Taets, Van Zuylen en anderen. De aan wezigheid van deze families onder de intekenaren en het enthousiasme bij de landadel voor de Verlichtingsidealen, waar Colenbrander op wees,5 lijken de stelling van op polarisatie beluste geschiedschrijvers te weerleggen, dat de ont wikkelingen rond 1800 gezien moeten worden als een genadeloze strijd tussen aristocratie en democratie. Daarvoor ontbrak ook de afstand. Hoewel het standsbesef ziekelijk groot was, miste het standenonderscheid scherpe gren zen. Met talloze schakeringen en overgangen sloten de standen in elkaar. Ook was de bourgeoisie verdeeld. De theoloog en sociaal-paedagoog Hendrik Pierson (1834-1923) beschreef de bourgeoisie als de stand 'welke tusschen de aristo cratie en de landbouwende of handwerkende standen inligt, en wat bescha ving, ontwikkeling betreft, boven beide, wat vormen betreft, beneden eerstge noemde staat'.6 In de grote steden werd de bourgeoisie, aldus Pierson, gedomineerd door de kooplieden, in de kleinere steden door de renteniers, amb tenaren en fabrikanten, in de universiteitssteden door de geleerden en ten platte lande door de predikanten en onderwijzers. De predikanten vormden onder de intekenaren de grootste groep. Naast her vormde dominees treft men veel doopsgezinde, remonstrantse en lutherse voor gangers. Goed vertegenwoordigd zijn de beroepen koopman en student. In aan tal volgen hierop leden van plaatselijke en provinciale besturen als secretarissen, schouten, raadsleden, wethouders, gedeputeerden en burgemeesters. Hierna komen de leden van de rechterlijke macht, belastingsambtenaren, officieren van de land- en de zeemacht, leraren en hoogleraren, drukkers, boekhandela ren, departementsambtenaren, medici, onderwijzers, apothekers, advocaten, notarissen, makelaars, ministers, schoolopzieners, inspecteurs van de wa terstaat, fabrikanten, enkele landbouwers en renteniers en een enkele brood bakker, courantenier, kleermaker, metselaar, molenaar, verver en glazenma ker en vroedvrouw. Onder het overheersend reformatorische gezelschap bevonden zich enkele joodse emancipatoren, de referendaris mr. Carel Asser, de Amsterdamse arts dr. Imm. Capadose, de Haagse arts dr. S. E. Stein, A. Le- vyssohn uit Rotterdam, M. Suasso da Costa en J. de Isaac Taxeira de Mathos. Verder een handjevol katholieken, onder wie de Leidse fabrikant en burge meester Van Bommel, wiens neef een invloedrijk bisschop werd,7 de houtvester Van Nispen te Zevenaar, de advocaat Sassen te 's-Hertogenbosch en ruim een half dozijn pastoors. Tien leesgezelschappen staan vermeld, twee te Delft en te Zaltbommel met de naam Tot Nut en Vermaak, drie te Rotterdam en de overigen te Alkmaar, Dordrecht, De Groede eiland Kadzand, 's-Gravenzande en het leesgezelschap Ter Oefening van 't Verstand en Verbetering van 't Hart te Maassluis. Kerk en staat Het grote aantal predikanten en de aanwezigheid van namen als die van M. N. Beets, apotheker te Haarlem, en P. J. Groen van Prinsterer, geneesheer van Zijne Majesteit, weerleggen de bewering, dat de revolutie en de door de revolutie bewerkte reglementering van de kerkgenootschappen het werk zou zijn geweest van paganen. Die romantische beschuldiging vond geloof bij een jongere generatie, die ten diepste geschokt was door de Franse terreur en die de reglementering een abnormale constructie vond.8 De zonen en kleinzonen van de intekenaren bewerkten als anti-revolutionair of als liberaal de schei- 42 43

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1987 | | pagina 22