sen taken en middelen zeer groot. Onder de algemene rijksarchivaris dr. J. L.
van der Gouw (1966-1968) was een vernieuwingsproces op gang gekomen. Het
tempo daarvan lag naar haar mening echter veel te laag. Dat archieven 'van
wereldbelang' bewaard werden in een uit de vorige eeuw daterend, defectueus
gebouw was haar een gruwel. Het feit dat vernieuwingen binnen een bureau
cratisch bestel veel tijd vergen was voor haar onverteerbaar. Ongeduld en er
gernis, voortvloeiend uit oprechte bezorgdheid, konden leiden tot emotionele
reacties. Zo poneerde zij in een stelling bij haar proefschrift dat, als 'Neder
land niet in staat of niet bereid is' de archieven met betrekking tot onze voor
malige koloniale gebieden 'naar behoren' te beheren, daarvoor elders, bij voor
beeld bij de Unesco, steun moest worden gevraagd. Het artikel 'Het Algemeen
Rijksarchief in de vernieling', dat zij samen met enkele collega's in een afleve
ring van Spiegel Historiael (juli-augustus 1974) publiceerde, werd in een re
dactioneel commentaar gepresenteerd als een 'hartekreet'.
Op de Eerste Afdeling inventariseerde zij het archief van de Sociëteit van
Suriname 1680-1795 en het familiearchief Nederburgh. Zij begeleidde de uit
gave van een door S. A. W. Mottau vervaardigde inventaris van de Hollandse
archieven in de commandementen van Galle(Matara) en Jaffnapatnam op Sri
Lanka en schreef een inleiding op dit werkstuk.
De Rijkscommissie voor Vaderlandse Geschiedenis verleende haar in 1977
opdracht om samen met drs. J. L. Blussé de dagregisters van het Kasteel Zee-
landia op Taiwan over de periode 1629-1662 uit te geven. Het eerste deel (1629-
1641) verscheen enkele weken na haar dood.
Haar hoofdtaak was externe dienstverlening. Zij bezat een grondige kennis
van de koloniale archieven en wees in lezingen op de diverse mogelijkheden
voor onderzoek daarin. Contacten met vakgenoten onderhield ze middels ver
enigingen: zo was zij vanaf 1978 bestuurslid, later voorzitter van de Linscho-
tenvereniging, en van 1974 tot 1980 secretaris-penningmeester van de Studie
groep voor niet-westerse en koloniale geschiedenis. 'Koloniale' onderzoekers,
die regelmatig en voor langere tijd op de studiezaal van het Algemeen Rijks
archief werkten, werden éénmaal per week uitgenodigd om mee te gaan lun
chen: wekelijks gehouden werkbesprekingen voor de zojuist genoemde bron
nenpublicatie hadden de basis gelegd voor deze, nog steeds bestaande,
Toempiaclub'.
Haar voorkeur ging uit naar Japan. In het kader van een visiting professor
program van de Japan Society for the promotion of Science verbleef zij in 1976
twee maanden in dit land. Tijdens haar bezoek assisteerde zij bij de publicatie
van het Nederlands dagregister, gehouden in de factorij van Hirado, en hield
zij enkele lezingen. De Japanse kroonprins, Takahito Mikasa, nodigde haar
in 1979 uit op een ontvangst en schreef het voorwoord voor de Japanse editie
van het boek Vier eeuwen Nederland-Japan (1983), waarvan het eerste hoofd
stuk over Japans-Nederlandse betrekkingen in de periode 1609-1856 van haar
hand was. Vanaf 1978 was zij lid van de Board of Councillors van het Japan-
Nederland Instituut in Tokio, vanaf 1981 vice-voorzitter van het Nederlands
Genootschap voor Japanse Studiën en in 1984 werd zij lid van een werkgroep
Overdracht Wetenschap en Techniek in Japan 1844-1912. Zij hield voordrachten
op internationale congressen met betrekking tot Japan in Italië (1979) en de
Bondsrepubliek (1980) en zij had een groot aandeel in de organisatie van een
in 1982 in Den Haag gehouden congres van de European Association for Ja
panese Studies.
In de zomer van 1984 openbaarde zich tijdens een congres voor Thaise stu
diën in Bangkok bij haar de eerste verschijnselen van de ziekte, waaraan zij
zou overlijden.
Margot was een bekwaam archivaris, hard werkend, consciëntieus en zeer
geliefd bij buitenlandse onderzoekers. Haar kritische zin, zowel tegenover zich
zelf als anderen, was wel ontwikkeld en zij schroomde niet uiting te geven aan
haar misnoegen jegens collega's en superieuren wanneer die naar haar mening
in gebreke waren gebleven. Zij was een goed, zij het niet altijd makkelijk, col
lega. Je wist wat je aan haar had.
F. van Anrooij
344
345