pm tweede: kenmerk van de Staten van Holland van vóór 1572 is hun afhan
kelijkheid van de vorst. De standen kwamen op last van de landsheer in verga
dering b.jeen. Alleen in momenten van dynastieke of politieke crisis, wanneer
de noodzaak daartoe bestond, kwam men zelfstandig bijeen, zoals in 1417 voor
de opvolging van graaf Willem vi.» bij de handelsconflicten en de dagvaar
ten in muntaangelegenheden in de jaren 1431 - 143814 en in 1477 na de dood
van Karei de Stoute.15 De aanduiding 'eerste vrije Statenvergadering' voor de
bijeenkomst in juli 1572 in Dordrecht is daarom enigszins misleidend.16 Zo
wel door het Algemeen Privilege van 11 februari 1477 (art. 14) als het Groot
Privilege voor Holland en Zeeland van 14 maart 1477 (art. 15) kregen de Sta
ten het recht om op eigen gezag bijeen te komen:insghelijcxde Staten van
eiken van onsen vors. landen particulierlic om eenighe zaken eiken landen aen-
gaende, zullen moghen vergaderen..}1 Deze bepaling ontbreekt in de Blijde
Inkomst van 29 me. 1477 van Maria van Bourgondië in Brabant, omdat de
Staten van Brabant zich erop beriepen van oudsher dit recht te bezitten.18 In
Holland en Zeeland ging echter deze verworvenheid teloor bij de inhuldiging
van Philips de Schone in 1494 Het is vóór 1572 steeds een twistpunt met
de landsheer gebleven of de Staten wel zelfstandig bijeen mochten komen. In
55 en 1565 zijn hierover scherpe conflicten gerezen met de stadhouder en
het Hof van Holland.20
Strikt genomen was de standenvertegenwoordiging in de optiek van de lands
heer een onvermijdelijke bijkomstigheid, met name in financieel opzicht een
noodzakelijk kwaad. Voor het bestuur van het land had hij zijn eigen appa
raat dat bestond in de kanselarij, de grafelijke raad, sedert 1428 de Raad van
Negen en van circa 1460 af het Hof van Holland geheten, en de Grafelijkheids-
rekenkamer of Rekenkamer der domeinen met haar rekenplichtige ambtena-
Al deze landsheerlijke instellingen zetelden op of binnen de muren van
het Binnenhof. De Staten hadden geen eigen bestuursapparaat. Voor de in
ning van de eigen, bescheiden middelen aan schildtalen, morgengelden en im
posten op wijn en bier werd ad hoe een ontvanger in dienst genomen. Pas toen
er op het einde van de vijftiende eeuw steeds vaker belastingen moesten wor-
en opgebracht, kwam er een ontvanger-generaal. In het sequeel van de troe-
e en na de dood van Karei de Stoute en rond het Groot Privilege van 1477
werd er in 1480 een landsadvocaat aangesteld, die toch vooral tegenover Brus-
se en in processen 'slands zaken moest behartigen.21 Allengs kregen de Sta
ten in Den Haag een vaste vergaderplaats in de Heerencamer in het Predikhe-
renklooster aan het Lange Voorhout (de latere Kloosterkerk). Elders heb ik
eze vergaderplaats symbolisch genoemd voor de plaats van de standenverte-
genwoordigmg in de landsheerlijke tijd: de bestuursorganen van de vorst ze
telden op het Binnenhof, de Staten kwamen daarbuiten bijeen.22 Tekenend
voor de positie van de Staten is bijvoorbeeld de kwestie van de landsadvocaat
aco van en ynde, die bij de uitoefening van zijn functie in 1568 in Brussel
gevangen genomen was. Dringend, maar tevergeefs verzochten de Staten om
zijn vrijlating en teruggave van de bij zijn gevangenneming in beslag genomen
registers en papieren, die tenslotte in 1571 door Alva niet aan de Staten maar
den temgge^ve?2""611 ges^uestreerde ^eren wer-
182
Deze schets van de formele plaats van de standenvertegenwoordiging in het
staatsbestel van Holland vóór 1572 mag niet de indruk vestigen dat de Staten
buiten het landsbestuur stonden. Uit fundamentele studies van Uyttebrouck
voor Brabant en van Prevenier en Blockmans voor Vlaanderen blijkt dat de
Staten daar bij vrijwel alle zaken van enig belang betrokken waren, zeker wan
neer het algemeen belang in het geding was. Het betrof zaken als financiën
en fiscaliteit, munt en handel, de buitenlandse politiek-in Brabant was één
kwart van de bijeenkomsten hieraan gewijd24 - aangelegenheden van dynastie
ke aard als huwelijk en opvolging, en voorts oorlog en vrede.25 Voor Holland
bestaan jammergenoeg dergelijke studies niet.26 Maar uit tal van posten en
in het bijzonder de oudste resoluties kan worden afgeleid dat de Staten hier
ook deze bemoeienis hebben gehad, niet in de laatste plaats ook voor wa
terstaatszaken. Inmiddels is door het onderzoek van Van Nierop komen vast
te staan dat er in de zestiende eeuw een aanmerkelijke toename is geweest in
de vergaderfrekwentie van de Staten en sedert 1552 de financiële verantwoor
delijkheid sterk is toegenomen.27
Wat betreft bestuursaangelegenheden en voorwerpen van bemoeienis waar
mee de Staten waren geconfronteerd, kwam er dan ook geen ingrijpende ver
andering toen in 1572 de Staten zelf het heft in handen namen. Wel moest men
nu zélf volledig de verantwoordelijkheid dragen, in het bijzonder voor de oor
logvoering. De fictie van de landsheer bleef bestaan. Pas na het debacle met
Leicester kwam de soevereiniteit bij de Staten te liggen. Maar men wist niet
goed raad met de oude landsheerlijke instellingen, inclusief de stadhouder, die
namens de vorst het bestuur uitoefenden. Sedert 1531 had de landsheer in Brussel
met de drie collaterale raden (Raad van State, Raad van Financiën, Geheime
Raad) het dagelijks bestuur uitgeoefend, in het gewest zelf voor de uitvoering
ervan bijgestaan door zijn stadhouder en het Hof van Holland als juridisch
en administratief bestuursorgaan. De Staten van Holland wensten dit dage
lijks bestuur niet over te nemen, maar ook niet volledig over te dragen aan
Willem van Oranje als stadhouder. Er werd zonder bevredigend resultaat geëx
perimenteerd met raden nevens Zijne Excellentie en met een Landraad, het
geen uiteindelijk in 1582 uitmondde in de aanstelling van het college van Ge
committeerde Raden van het Zuiderkwartier, bestaande uit zeven leden, te weten
de vertegenwoordigers van de Ridderschap en de zes grote steden van Holland.
In Holland benoorden het IJ was men al onder druk van de oorlogsomstan
digheden in de jaren 1573- 1575 overgegaan tot de aanstelling van Gecom
mitteerde Raden van het Noorderkwartier, die in Hoorn hun zetel kregen.28
Beide colleges werden belast met de uitoefening van het dagelijks bestuur, in
casu de uitvoering van de resoluties van de Staten, en het opmaken van de be
schrijving: de convocatie en agenda voor de dagvaarten van de Staten, die nu
vier maal per jaar bijeenkwamen. De Gecommitteerde Raden werden belast
met het financieel beheer, dat werd ondergebracht in het kantoor der Financie
van Holland, en kregen het toezicht op de (oude) Rekenkamer der domeinen
en de Rekenkamer ter auditie die werd ingesteld voor het beheer van de geme
ne landsmiddelen. De geconfiskeerde goederen van de geestelijkheid werden
ondergebracht bij het Geestelijk Kantoor te Delft, voorzover deze niet aan de
steden waren toegewezen en met uitzondering van de goederen van de abdijen
van Rijnsburg en Leeuwenhorst waarmee het college van de Ridderschap te-
183