a« vijf «rote u'rechl met
üps de Stoute inges.ddesïatt»vv?T °k1384 ™-
vchap eo de burgerij
Staten, gelijk Prevenier aantnnnH n Vlaanderen stonden de
de Vier Leden, bestaande nit de stede" Oral B ,erh°»di"8 tot
Brugge. AI sedert het midden van de d e" Per en het Vriie van
gewoonoverleg meTdtZ7tt Wa™ d«e «eden
daardwerk Les Etats dat de Staten en «ónde^een^af^eg^in^vormen van^e
maatschappij waaruit zij zijn voortgekomen en voorts dat in de evolutie van
de standenvertegenwoordiging sociale en politieke geschiedenis heel nauw sa
mengaan.8 De term volksvertegenwoordiging die Blockmans al voor deze
periode hanteert,9 zou ik liever willen vermijden, aangezien deze term teveel
tendeert naar het moderne parlementaire stelsel met een gekozen, evenredige
vertegenwoordiging.
Inherent aan de wijze van ontstaan, is het kenmerkend voor de Staten van Hol
land gebleven dat de afgevaardigden van de steden niet hun stand, maar hun
stad vertegenwoordigden. Ook na 1572, toen uiteindelijk bij resolutie van de
Staten van 17 februari 1579 het getal van stemhebbende steden op achttien werd
gebracht, bracht iedere stad voor zich in volgorde van anciënniteit haar stem
uit. De steden in Holland waren als stand niet georganiseerd, hoewel er over
belangrijke zaken vooroverleg was alvorens ter dagvaart het eigen ingenomen
standpunt werd geventileerd. De gewoonte ontstond dat alleen de zes grote
steden (Dordrecht, Haarlem, Delft, Leiden, Amsterdam en Gouda), ook wel
de hoofdsteden geheten, regelmatig ter dagvaart gingen. De kleine steden als
Woerden, Oudewater, Naarden, Weesp, Woudrichem, Geertruidenberg en
Heusden, werden slechts gehoord in belangrijke kwesties als oorlog en vrede,
soevereiniteit, religie en contributie, die tevens van overstemming waren uit
gesloten, of wanneer de zaken hun direct betroffen.10 De betrekkelijk hoge
kosten van deelname aan de dagvaarten waren voor de kleine steden stellig
een reden tot absentie, maar ook omwille van de besluitvaardigheid hebben
de grote steden hun participatie aan de Statenvergaderingen niet bevorderd.
De adel was in het college van de Ridderschap evenmin als stand georgani
seerd. De term ridderschap raakte in het tweede decennium van de vijftien
de eeuw, toen ook de aanduiding Staten voor de standenvergadering in zwang
kwam, in gebruik als verzamelnaam voor de baanderheren, ridders en kna
pen. Dit college van tussen de tien en twintig leden vulde zichzelf aan door
coöptatie. Men kon worden toegelaten op grond van geboorte of bezit van een
riddermatig goed of heerlijkheid. De toelatingscriteria zijn later wat vervaagd;
ook niet-edelen als Oldenbarnevelt hebben ertoe behoord, zoals uit ledenlijsten
blijkt. Waarschijnlijk doordat de adel zich als stand vertegenwoordigd zag in
de grafelijke raad, kreeg en behield het college van de Ridderschap één stem
in de Staten tegenover de zes, later achttien stemhebbende steden. Dit zou op
een geringe positie van de Ridderschap kunnen duiden. Haar invloed in de Sta
tenvergadering werd echter vergroot doordat zij als eerste haar stem uitbracht,
zij sedert het einde van de zestiende eeuw het presidium bekleedde en de lands
advocaat pensionaris van de Ridderschap was. Bovendien vertegenwoordig
den de edelen in de Ridderschap meer dan alleen hun eigen ambachtsheerlijk
heden. Zij kwamen in brede zin op voor het platteland en sedert 1522 ook voor
de kleine steden.12 In 1525 eisten de steden in de Staten dat de edelen aanwe
zig zouden zijn om te verantwoirden voir de cleynen steden endeplattelande,
aldus de landsadvocaat Van der Goes in zijn Register. Deze situatie werd besten
digd in 1543 toen de landvoogdes weigerde de kleine steden te horen over de
bede. Maar expliciet gold de Ridderschap als vertegenwoordiging van het plat
teland, zoals in 1531 toen zij opkwam tegen de order op de buitennering. Na
de Opstand bleef de bevoegdheid van de Ridderschap beperkt tot de vertegen
woordiging van het platteland.
181